maandag 30 december 2013

Jeugdvriendinnen

We zijn op een beurs, misschien de entertainmentbeurs waar Hessel elk jaar naartoe gaat.
Met mijn jeugdvriendinnen houd ik een smalle doorgang bezet, maar niemand heeft er last van.
Er lopen stromen mensen doorheen, maar iedereen gaat geduldig opzij.
Dat heeft te maken met het feit dat wij hier iets heel creatiefs neerzetten, en dan accepteren mensen het dat je de doorgang blokkeert. Ze stoppen dan onderweg even om rond te kijken naar wat jij gemaakt hebt, en dan maakt het niet uit als ze wat vetraagd worden.
Er staat een creatie van bomen en takken en lianen, in de vorm van een wigwam-tent. Ook is er een zitje in gemaakt, zoals in een bushalte. Je kunt er niet op gaan zitten en ook moet je de creatie niet aanraken, want het is allemaal heel broos en het is een kunstwerk. Er wordt verteld dat Jan dit heeft gemaakt.
We blijven er allemaal vanaf en genieten van de schoonheid van dit kunstwerk. Dat doen de voorbijgangers ook. Wij zijn met zijn drieën druk bezig met creaties, net zoals vroeger, en net zoals ik dat ook altijd op Buitenkunst doe. Het lijkt ook wel op Buitenkunst, met dat boomkunstwerk.
We lopen wat rond, bukken, staan, kijken om ons heen, met een kunstoog zogezegd, van wat kunnen we nog meer bedenken en waar kunnen we dat vinden?
Ik zie een deel van de achterkant van een boekje. Dat boekje is samengesteld door vijf dames van onze leeftijd. Het gaat over hun jeugd, in de jaren '70. Er staan leuke foto's en teksten in.
Dat zie ik alleen op de achterkant, maar het boek staat natuurlijk bol van levensgebeurtenissen.
Ik bedenk mij dat het goed is dat deze dames dit boek gemaakt hebben, voor als er iemand van hun komt te overlijden. Dan hebben ze een waardevol document als herinnering.
Ik leef heel erg mee met deze dames, maar ben anderzijds jaloers, omdat hun contact wel goed is gebleven, en dat van ons niet. Voor mijn gevoel was de magie verdwenen met ingang van de puberteit.
Voor mijn gevoel heb ik nooit samen met mijn jeugdvriendinnen, als volwassen mensen, mijmerend terug kunnen kijken naar die mooie tijd. Het is altijd overschaduwd geweest door de nare omgang tijdens de puberteit. Dit is nooit uitgepraat, en op de één of andere manier blijkt dat niet mogelijk te zijn.
Inmiddels heb ik dit geaccepteerd, maar het blijft zo dat het voor mijn gevoel niet klopt, op deze manier.
In de droom vraag ik aan één van mijn vriendinnen 'hoe zij vroeger de brievenbus ook alweer hadden'.
Ik wil iets creatiefs maken met een brievenbus in de muur. Zij weet niet waar ik het over heb.
Dan denk ik aan de brievenbus in de Donald Duck, die wij vroeger ook lazen.
Daar gebruiken ze een boomstam als brievenbus. Ja, dat is ook een idee, maar nog niet helemaal wat ik zoek. Ik zoek eigenlijk naar een brievenbus als inbouwkast, en ik begrijp maar niet dat we er niet op komen, en of het mijn vriendin nu wel of niet bekend voorkomt.
Het blijft een raadsel waarom ze er beiden niet meer over willen praten. het lijkt alsof er voor hun sinds onze jeugd teveel veranderd is, en ze niet meer heel dichtbij de jeugdervaringen kunnen komen.
In tegenstelling tot hun ben ik zelf eigenlijk nooit bij die jeugd weggegaan. Voor mij maakt dat het volwassen leven voor mij nu juist gemakkelijker. Ik weet niet hoe dat nu voor hun is.

vrijdag 27 december 2013

Woning

Ik ben in een zolderwoning. Het is eigenlijk geen woning. Het is een hele grote, kale zolder.
Het is alleen wel de bedoeling dat ik hier ga wonen. Voor mezelf hoeft dat nu niet direct, maar het is voor mij geregeld. Door de week werk ik, en dan zegt men dat het handiger is om dan in deze woning te wonen.
Alles kan naar mijn eigen smaak ingericht worden, met veel wit en fris. De balken zullen wit worden geverfd.
Heel mooi fris helder wit. Ook zal alles goed verwarmd worden, en zijn er veel ramen.
Het is een hele prettige, grote ruimte, waar je heel veel mee kunt, ook al heb ik nog niet echt het overzicht.
Er lopen dieren van de buren in en uit, en dat vind ik wel wat lastig, want ik weet niet wanneer ze komen en gaan. Ze kunnen onverwachts komen en gaan, dus onvoorspelbaar, en dat vind ik wel wat lastig.
Het zijn o.a. vriendelijke grote muizen (aangekleed, zoals in stripverhalen), kleine kittens die overal op en in zitten, konijnen. Aan de ene kant vind ik het wel gezellig, maar ik heb het toch liever niet, omdat ik er geen vat op heb, en ik mij hierdoor aangetast voel in mijn privacy. Ik wil zelf kunnen bepalen wanneer ik met wie contact heb, en dat geldt met mensen, en dus ook met dieren.
Het blijkt nu dat één van de teamcoaches een andere baan krijgt: ze wordt makelaar! Ze heeft er heel veel zin in, en draagt een hele stapel boeken, die ze gaat lezen in de Kerstvakantie, voor de studie.
Ze weet dat ze een hele goede makelaar gaat worden, en als ik eens een huisje zoek, dan weet ik haar te vinden. We staan nu bij de voordeur van het ouderlijk huis van mijn moeder. In de droom is dit een heilige plek. Er is daar veel gebeurd, maar nu is het een heilige plek.
Er vliegt een heel vriendelijk vogeltje voorbij. Het is zo'n vogeltje zoals in de kerstboom.
In zijn staart draagt hij takjes munt, zoals we die in de muntthee doen.
Het is een heel vrolijk vogeltje.

maandag 23 december 2013

Trouwerij

Ik ben in het ouderlijk huis, en ik ben een jaar of 10.
De trap bevindt zich ter hoogte van de spiegel in de hal.
Het trapgat is groter dan in werkelijkheid.
Onze kinderfoto's hangen er niet, of ze zijn kleiner geworden.
Er hangen prikbordnotities, kaartjes e.d. tussen, zoals in een studentenhuis.
Het ziet er gezellig uit. Ik vind het leuk dat mijn ouders het huis nu wat 'losser' inrichten.
In de droom is mijn vader een ander persoon.
Hij gedraagt zich nu als een echte vader, die ook meedoet en grapjes maakt.
Ik moet elke keer naar hem kijken, want ik kan het steeds niet geloven dat het zo is.
Nu pas heb ik in de gaten dat ik dit altijd gemist heb.
Het was er gewoon niet, maar nu het er wél is, voelt het veel meer als geheel.
Voor het eerst van mijn leven heb ik het gevoel dat mijn ouders (in de droom) bij elkaar horen.
Ik ben hier heel erg verbaasd over, kan het echt niet geloven, ben bang dat het straks weer voorbij is.
Maar mijn vader blijft lachen en grapjes maken en ons optillen en rondspringen.
Ik moet er gewoon wel aan meedoen, of ik het nu geloof of niet.
De andere kinderen doen er allang aan mee, en staan er helemaal niet bij stil.
Binnen de kortste keren doe ik ook mee, en ben ik dolgelukkig.
Het al avond en donker, en ik voel me veilig in het grote huis.
Ik realiseer me dat ik als kind nog nooit zo uitbundig gelukkig was als nu.
Ik was heel gelukkig als kind, maar altijd ingetogen gelukkig.
Nu kan ik het allemaal laten gaan. Ik schater het uit, en alles is goed.
Ik kan het gewoon niet geloven. Mijn vader is heel blij dat ik nu meedoe.
Ik voel ook nu dat ik zijn oogappel ben, ook al probeert hij het niet te laten merken.
Mijn ouders zijn nog heel jong, misschien nog maar begin 30.
Ze zijn heel flexibel. Het besluit is genomen om 'opnieuw te trouwen'.
Ze gaan opnieuw trouwen, om het leven (met ons, de kinderen) te vieren.
Het feest wordt georganiseerd door een echtpaar uit mijn eigen kennissenkring, dat in scheiding ligt.
Ik begrijp er nu even helemaal niets meer van, maar zo gaat het echt gebeuren.
De man van het stel wandelt met mij op de Kibbelkoele.
Hij is ook wel de meester van Amber en Hugo, van de basisschool.
We lopen een rondje langs het meer.
Hij is een hele tijd met zijn dochter bezig. Hij helpt haar met iets.
Ze kan het prima zelf, maar het is wel zo gezellig als papa even helpt.
Het is een mooi, zelfstandig meisje, van een jaar of 14.
Hij zegt haar dat hij een stukje met mij gaat wandelen.
Dan verandert ze in een kind van een jaar of 2-3, dat hem hard nodig heeft.
Toch loopt hij weg, zoals afgesproken. Ik bedenk me dat hij de transformatie niet gezien heeft.
Anders zou ie wel gebleven zijn, want hij heeft een groot verantwoordelijkheidsgevoel.
Ik wil hem er nog op wijzen dat ze nu een jong kind is geworden, dat hem nodig heeft.
Het lukt mij echter niet om hem te bereiken.
Hij is al druk in gesprek met mij, en geniet ervan om hier samen met mij te zijn.
In mijn pogingen om hem in te lichten over het kind ben ik onzichtbaar.
In de gewone communicatie ben ik dat niet.
Het meisje huilt even flink, omdat pappa wegloopt.
Ik besef dat pappa na het rondje wel weer terug is. Maar ja, ze is wel dichtbij water!
Het is echter ook heel snel weer over, en ik merk op hoe sterk ze is.
We zijn nu een paar honderd meter verder van het meisje, en ik kijk steeds achterom, om te kijken of het nog wel goed met haar gaat. Dan krijgt hij het ook in de gaten.
Ja, hij weet hoe flink ze is. Hij zegt dat hij trots op haar is. Het komt wel goed met haar.
Hij legt me ondertussen uit 'hoe eencelligen zich door de modder bewegen'.
We zien het ook beeldend voor ons, daar bij de Kibbelkoele.

Patiënt

In het park van ons dorp is een kliniek ingericht. Er liggen zo'n 15 patiënten op een rij, naakt.
Het zijn meer mannen dan vrouwen, of misschien zijn het ook wel alleen mannen (mannenzaal).
Je ziet een fragment van de patiënten in een oud, kloosterachtig ziekenhuis, maar alleen de ramen van het klooster zijn te zien. Daar omheen is het allemaal gewoon het park.
De huisarts komt langs. Hij loopt langs de rij mannen, die er allemaal niet goed aan toe zijn.
Dan komt hij bij de allerlaatste man, en kijkt hem met verschrikte ogen aan. De huisarts geeft aan 'dat hier heel snel ingegrepen moet worden'. Dit heeft te maken met het feit dat de man ernstige klompvoeten heeft, en dat de tenen schots en scheef aan de voeten liggen. De grote tenen zijn extreem groot, misschien wel zo groot als een hand. De man 'is er helemaal niet bij', en hij lijkt ook wel een pop. Zijn ogen puilen uit de oogkassen. Hij heeft diepblauwe ogen. De man heeft een flinke achterstand in zijn geestelijke ontwikkeling opgelopen. Ik ben overweldigd door zijn grote gestalte, en die bleke huid. Dat vind ik ook wel van de andere mannen, die er ook als poppen bij liggen. Het is een geluk dat deze man is uitgekozen, maar de andere mannen zijn ook hulpeloos, zijn er erg aan toe. Ik vind het moeite om die andere mannen achter te moeten laten. Begrijp niet meteen de urgentie bij deze man, omdat de anderen bijvoorbeeld hartproblemen of longproblemen hebben, en dat is naar mijn idee toch echt urgenter. Maar ja, de dokter beslist.
We halen een brancard op, en willen de man op de brancard helpen. Ik weet niet waar hij naartoe vervoerd zal worden, maar in ieder geval naar een plek waar hij goed verzorgd wordt. Als de man tussen brancard en bed ligt, is in één keer iedereen uit het zicht verdwenen, inclusief huisarts. Dat komt omdat 'het dorpsfeest van start is gegaan', en blijkbaar heeft dat voorrang. Er zijn in één keer allemaal mensen in het park, het is zomerdag, er worden allemaal spelletjes gedaan, er wordt gelachen, het lijkt ook wel op het Vondelpark.
De mannen en ik zijn onzichtbaar. Ik voel me machteloos. In mijn eentje kan ik deze man niet op de brancard tillen. Ik ren achter de huisarts aan. Blijkbaar kan dat, en kan de man zo blijven liggen, zonder steun. Echter, de huisarts heeft 'andere verpichtingen' in het Gezondheidscentrum. Hij heeft een receptie met collega's. Misschien is het ook wel zijn afscheidsreceptie. Nu grijp ik mijn kans. Hier begeef ik mij onder collega-hulpverleners. Ik kijk de mensen recht in de ogen en ik roep dat ik hulp nodig heb om de man te tillen. Ik benadruk dat ik 'minstens drie man' nodig heb. Aanvankelijk gaan ze met mij mee, maar zien de ernst er niet van in, en dat irriteert mij. Ik heb alleen maar de man in mijn gedachten, wil er zo snel mogelijk zijn, maar niemand werkt mee. Twee collega's haken onderweg af. Woedend ben ik. De laatste collega kijk ik recht in de ogen aan, van WIJ gaan het samen voor elkaar maken! We zijn op de Langbos, dus bijna in het park, als ze 'in elkaar zakt'. Ze zegt dat ze knallende hoofdpijn heeft en 'dat het van de bloedverdunners komt'. Ze zegt dat ik haar moet gaan helpen. Ik geloof niets van haar verhaal, en zie het als een uitvlucht. Ze speelt in op mijn gevoel, dus ik schiet haar te hulp. Dan staat ze op en rent weg, dus er was inderdaad helemaal niets aan de hand. Ik voel me ontzettend genept door haar, word steeds bozer en bozer. Ze dwingt me om met haar mee te gaan naar een apotheek of huisarts, ergens op de eerste etage, zoals de huisartsenpost in Naaldwijk. Het blijkt een meditatiecentrum te zijn. Ik denk steeds aan de man, dat ik hem zo in de steek laat, en wat doe ik hier dan? Een meditatiecentrum is toch niet voor urgente zaken? Ik zie er mijn vriendin uit Naaldwijk en ik krijg geen contact met haar, omdat ze allerlei monologen houdt en niet naar mij luistert. Weer voel ik mij zo machteloos. Als ik wakker word, ben ik opgelucht: ik heb het maar gedroomd. De man is dus in veiligheid, want het was dus niet echt.

zaterdag 21 december 2013

Westerbork

In de droom ben ik getrouwd met een man, die kinderen heeft uit een vorige huwelijk.
Het gaat niet goed met die kinderen. Het jongste kind bevindt zich in een gevaarlijke situatie.
We doen ons best om het kind in veiligheid te brengen, maar het lukt maar steeds niet.
Die ochtend zal het kind om 11 uur bij ons arriveren.
Hij arriveert ook netjes om 11 uur.
Echter, hij is omringd door een heel leger 'beveiliging': de hele familie van 'de ex'.
De vrouw zelf is er niet bij.
Wij moeten hen gastvrij ontvangen, en vooral geen afkeer laten merken.
Dat is natuurlijk heel moeilijk.
Ik kom net onder de douche vandaan en zeg dat ik mij eerst even moet omkleden.
Dat is ook echt het geval, en ik ben erg opgelucht dat ik een uitvluchtmogelijkheid heb.
Wel begrijp ik dat ik zo snel mogelijk weer beneden moet zijn. om alles in de hand te blijven houden.
Ik kleed mij vliegensvlug om.
Als ik naar beneden kom, dan is er 'op weg naar Westerbork' van alles aan de hand.
Overal staan mannen met uzi's en boze blikken.
Je kan zien dat ze 'gestuurd' zijn, en dat ze er niet achter staan wat ze doen.
Als ik zou zeggen van joh doe normaal, kom gewoon even een bakkie koffie halen, dat ze het ook goed zouden vinden. Het liefst zou ik hebben dat de moeder van het kind er ook gewoon bij was.
Dat we zo met de hele club Kerst zouden vieren, Vrede op Aarde, weet je nog?
Maar nee, dat zit er dus niet in.
Ik moet zeggen dat het er toch wel dreigend en bedreigend uitziet.
Vooral overal die weerstand vind ik zonde, en niet nodig.
Het is erg donker buiten, soms weet ik ook gewoon niet waar ik naartoe moet.
Begeef ik mij in één of andere boerenschuur.
Wel fijn om de geur van de buitenlucht op te snuiven, winters koud.
Ik doorsta deze beproeving en zet mijn reis voort, richting Westerbork.
Op de één of andere manier laat ik het kind en alles wat het kind omringt achter mij.
Het kind is nu in veiligheid en bij de vader; de rest komt later wel weer.
Dit is nu even het voornaamste.
Al die tijd heb ik geen tegengeweld gebruikt, ook al kookte ik natuurlijk wel regelmatig van binnen.
Ik heb de hele club steeds vriendelijk afgehouden.
Pas nu merk ik, dat dat mij bakken energie heeft gekost, ook al heb ik er geen spijt van.
Maar het is wel heerlijk om nu alleen mijn reis te vervolgen.
Het is erg donker en stil op de weg, maar ik ken de route:
Meppen - Zweelo - Wezup - Witteveen aan je linkerhand - Orvelte - Westerbork.
Het zijn vertrouwde kronkelweggetjes. Ik schijn de weggetje al zo goed te kennen.
De tijd waarin de weggetjes nog onverhard waren, komt spontaan naar boven.
Ik kan het zo uittekenen hoe ik daar als boerin achter een kar aan liep.
Toen voelde ik mij al net zo vertrouwd met de stilte, het donker, de buitenlucht, als nu.
Ik voel sterk associaties met de tocht van Maria en Jozef, naar Bethlehem.
Ik ben heel blij als ik in Westerbork arriveer.
Het voelt alsof ik een lange tocht heb afgelegd, maar in plaats van vermoeidheid voel ik ontspanning.
Zodra ik het dorp binnentreed, voel ik een totale ontspanning over mij heen glijden.
Het dorp voelt meteen heel vertrouwd, terwijl ik het nauwelijks ken, en er bijna nooit kom.
Maar het voelt zoals de andere dorpen, bij ons in de buurt.
Het is de symboliek van Jezus, die Jerusalem binnentreedt, en verwelkomd wordt met palmtakken.
Dan zie ik mezelf door de straten van het dorp lopen, maar nu is het Assen geworden.
Het zijn de kleine, gezellige winkelstraten van Assen, in kerstsfeer.
Ik loop daar met een paar tassen, want ik heb gewinkeld.
Ik heb een heel voldaan gevoel, en ben goed geslaagd met winkelen.
In één keer realiseer ik mij dat ik onderweg ben naar de 'kerstborrel van GGZ'.
Ik ben wat in de war met Westerbork, want daar heb ik goede herinneringen aan het stamppotbuffet,
dat we hadden als leerkrachten van de gemeente Midden-Drenthe, in dat gezellige restaurant.
Ik moet dus te voet verder naar Assen, terwijl het lijkt alsof ik al in Assen ben, wat niet zo is.
Het is helemaal geen probleem om te voet verder te gaan, en ik heb alle tijd.
Al loop ik de hele nacht totdat het weer licht wordt, dat kan mij niets schelen.
Maar dan denk ik 'wacht eens even.....ik had toch al een kerstborrel van Icare gehad, in Meppel?'
Wat moet ik nou doen? Ik vind het ook geen stijl om twee kerstpakketten in ontvangst te nemen.
Ik kom tot de conclusie dat ik inderdaad niet naar de kerstborrel van GGZ hoef.
Maar ik heb het afgelopen jaar toch ook voor GGZ gewerkt?
Klopt, maar dat was niet als werknemer van GGZ. Ik ben vrijwilliger bij het Fonds Psychische Gezondheid.
Dus het klopt wel dat ik iets met GGZ te maken heb gehad.
Conclusie is dus dat ik nu niet naar Assen hoef te lopen. Ik kan in Westerbork blijven.





Schoolterrein

(Deze week had ik deze droom)

Ik bevind mij op het schoolterrein van het Esdal-college in Emmen, met verschillende soorten scholen op één terrein, bos en bomen ertussen.
De scholen bevinden zich op een lager vlak, in de kelders.
Het lijkt wel alsof je onder bomen door moet kruipen om er te komen.
Het is eerst wat spannend, maar als je er eenmaal bent, dan is het niet meer eng.
De sfeer is er prettig.

Het schoolterrein is druk bezaaid met jonge mensen. Er loopt ook een bekende sporter tussen.
Ik weet dat hij overleden is, dus ik vraag me af hoe het kan dat ik hem hier nu toch zie.
Ik ken hem helemaal niet persoonlijk, maar hij schijnt mij wel te kennen, en hij kijkt even schuin naar mij, als groet. Ik groet verlegen terug. Het is vanuit de verte.
Nu ben ik een jonge meid van 18.

Het is ook wel een vakantiepark, en wij begeven ons even 'buiten de grenzen van het park'. Dat voelt wel zo prettig en vrij. We worden achtervolgd door een meisje uit een rijk gezin, dat ook op het park verblijft.
Ze wil indruk maken met fotocamera's en speelgoed, maar wij zijn niet onder de indruk. We willen van het meisje af, maar dat gaat niet zo gemakkelijk. Ze is behoorlijk hardnekkig. Dan moeten we haar ook nog terugbrengen, maar 'we weten niet waar ze woont'.

Door het (tegen onze wil in) zoeken naar de woon- of verblijfplaats van het meisje begeven we ons in een omgeving waar we niet willen zijn. Het is een veel te druk winkelcentrum. Daar moeten we verpleegtechnische handelingen verrichten. Op één plek staan op partytafeltjes tasjes met borrelende pindasaus. De tasjes blijven rechtop staan, omdat ze zijn behandeld met stijfsel. Dan blijkt het ontlasting te zijn, en moeten we iets met klysma's. Ik zie het niet zitten, voel met niet meer bekwaam, geef dit ook aan.
Ook worden we naar een jongeman gestuurd, die naakt ligt in een bad vol met zijn eigen ontlasting. Het is schokkend. Ik word er misselijk van, maar heb geen last van de stank. Mijn vriendin durft er wel op af te stappen, maar ik niet. Ik ben te zeer geschokt, heb het heel erg met deze man te doen.

We liggen op bed of in een huiskamer van een cliënt in de thuiszorg. Hij en zijn vrouw liggen beiden even te rusten, in de stoel of op de bank. Wij nemen ook die ruimte van dezelfde stoel en bank in beslag, en dat schijnt allemaal te kunnen. We zijn hun niet tot last, en ze vinden het juist prettig. Dan moeten we allemaal huilende mensen opvangen. Nadat we dit gedaan hebben, dekken we de oude mensen toe, en zeggen hun gedag. Het is toch wel prettig dat ze nu wel meer ruimte hebben. Ze zwaaien ons dankbaar uit.


vrijdag 20 december 2013

Ketelhuis

We zijn bij het ketelhuis van mijn vader
De plek van het ketelhuis is voor mij als kind een magische plek geweest
De plek komt vaak voor in dromen, maar het is zo'n vertrouwde plek, dat ik dan in de droom niet eens in de gaten heb dat ik daar ben. Ik denk dat het een magische plek is, omdat we niet wisten wat zich daar afspeelde. Het ketelhuis was gebouwd op een soort inham tussen de kassen in. Achter het ketelhuis bevond zich het Praathuis. Het Praathuis was de plek waar wij koffie dronken. Er stond zelfs een waar koffieautomaat, waar je ook chocolademelk kon tappen. Dat was in de tijd eigenlijk heel modern.
Andere tuinders lieten hun vrouw van huis aanrukken, om elke ochtend koffie te komen brengen.
Dan had mijn vader het toch beter geregeld!
Het Praathuis was eigenlijk meer een verlengstuk van de kas, en niet echt een gezellige, afgesloten ruimte.
Maar het had wel wat, met oude stoelen en banken, het fonteintje om je handen een beetje te wassen, het hokje (want dat was het echt) met het toilet, waar alles schots en scheef hing (zo ook de knalgroene deur van het hokje, je wist nooit zeker of ie echt wel op slot was, en dat met al die mannen in de tuin, dat vond je als jong meisje dan weleens eng, van wat gaan ze uitspoken, maar er gebeurde nooit wat).

Ik weet dat ik hier als jong kind met mijn vriendinnetjes buiten liep, langs het ketelhuis, en dat ik trots zei dat dat ketelhuis van mijn vader was, en dat wij daar niet mochten komen, want daar stonden allemaal kachels en machines en het rook er ook op een aparte manier. Het was er warm en donker en wat benauwd. Als ik er met mijn vader was, dan was hij druk bezig met die machines en dan drukte hij op allerlei knoppen of hij trok aan een hendel en dat was dan magisch, want zelf wist ik helemaal niet wat die knoppen en hendels betekenden en hij legde het ook niet uit, hij was alleen maar bezorgd dat mij in deze omgeving iets zou overomen (zo voelde dat) en daarom wilde hij maar liever dat ik niet mee naar binnen ging. Maar ik wilde dat juist wel, vond het reuze spannend. Die grote schuifdeur die dan stroef open ging en ik stond daar als heel klein meisje in een zondags jurkje, olijfgroen met print, en een wit bloesje met pofmouwtjes, witte kniekousen en lakschoenen aan.

Ook had ik iets magisch met de steen, die op één van de uitstekende goten rustten, op de daken van de kassen. Ik begreep maar niet dat die steen er niet vanaf viel, begreep ook niet waarom die steen er dan lag.

Tot zover mijn jeugdherinneringen.
Dan nu de droom.

Ik ben bij het ketelhuis.
Het is 'de overgang van Drente en Westland, of de overgang van Westland en Drente'.
Met andere woorden: in de droom staat het boerenleven in Drente gelijk aan het tuindersleven in het Westland. Het is hetzelfde. Het werk is dus ook hetzelfde. Alles is op één hoop gegooid, zogezegd.
Er zijn brede inhammen, waar normaal gesproken de koeien gemolken worden.
Nu blijkt dat hier vrachtwagens af en aan rijden, van het Westland naar Drente en verder (naar Duitsland, Scandinavië en weer terug, via Drente naar het Westland). Het zijn vrachtwagens van één en dezelfde firma.
Ze zijn net helemaal klaargemaakt, en zien er prachtig glimmend uit. De cabines zijn knalgeel geverfd (okergeel) en de verf lijkt bijna nog nat (wat niet het geval is). Ik ben met name trots op die mooie cabines.
Achter zijn de vrachtwagens opgespannen met kleurige doeken, geheel in stijl. Het geheel ziet er tiptop verzorgd uit, heel degelijk, en ook heel artistiek, maar vooral erg goed bruikbaar, funktioneel, down-to-earth, werkbaar. We zullen nog heel veel profijt van deze vrachtwagens hebben! Zelf ben ik één van de meest ervaren chauffeurs, en heb ik informeel eigenlijk een beetje de leiding, omdat ik het meeste overzicht heb. Ik vind dat wel een apart gevoel, want ik vind mezelf helemáál geen truckerstype, ik zie me al zitten tussen al die kerels, in het truckerscafé, maar toch is dat wél het geval, en schijn ik er ook helemaal geen problemen mee te hebben.

Ik ben zojuist terug van een rit uit Scandinavië, en 'heb een hele mooie rit gehad'. Heerlijk rustig, en mijn ding kunnen doen, op tijd kunnen laden en lossen. Nu kom ik mijn fust in het ketelhuis afleveren, en dan kan ik Kerst gaan vieren. Het kan trouwens ook wel zijn dat ik een man ben. Dat voelt overigens heel stoer. Ik heb mij nog nooit eerder zo stoer gevoeld. Heerlijk voelt dat. Ik wist niet dat stoer zijn zoveel vrijheid kon geven! Het is voor het eerst dat ik mij een beetje kan invoelen hoe het voelt om een man te zijn, met mannelijke eigenschappen, en toch ook sensitief. Het lijkt wel alsof er 'meer is toegestaan'. Je voelt je lang niet zo gebonden als vrouwen zich voelen. Ik merk nu ook opeens dat 'gedrag' veel bepalender is dan de genen. Blijkbaar hoeft een man helemaal niet zo te zorgen als een vrouw doet, men verwacht dat helemaal niet van hem, dat wat ie doet is mooi meegenomen, maar voor de rest is ie vrij van zorgen, dus hoeft ie zich hier ook niet naar te gedragen. Hoe heerlijk voelt dat! En wat een groot contrast met dat kleine meisje, dat reeds als klein meisje al zo'n inmens grote verantwoordelijkheid op haar schouders voelt rusten; verantwoordelijkheid voor het welzijn van anderen. Als er maar iets met iemand aan de hand is, 'dan zou dat weleens aan mij kunnen liggen'.

Nu verandert de stoerheid plotsklaps in de knulligheid van Boer Zoekt Vrouw. Ik mag mijn wagen in de inham rijden, maar een kind kan toch zien dat de inham daar veel te klein voor is. Yvon staat mij al op te wachten maar ik denk bekijk het maar, dit ga ik echt niet doen, wat een poppenkast. Ook staan daar 'de dieren' klaar, naast Yvon. Nou ja. Het zijn gewoon plastic dieren van de boerderij, maar dan uitvergroot in levensgroot. Ook nog in pastelkleuren: groen, blauw, roze. Hoe lelijk en hoe nep! Waarom geen echte dieren!? En dan ook nog alleen de dieren uit de stal, de os en de ezel, en nog een geit geloof ik. Hoe fantasie-loos, en in schril contrast met de magische beleving van mij als kind! Dit slaat werkelijk nergens op. Ik vind het helemaal niks, wil er ook niks mee te maken hebben. Het is een aanfluiting.

zondag 15 december 2013

Texel

Met het gezin rijden we in een cabrio met open dak richting Texel
(ontleend aan een passage in het boek van Isa Hoes).
Ik sta rechtop in de auto, terwijl Hessel rijdt.
Het geruite picknick-kleed draag ik om mij heen, als cape.
Het kleed is nog vochtig (wellicht zojuist in de was geweest).
Het voelt vochtig aan, en buiten is het ijzig koud.
Ik begrijp niet wat we hier doen, in een cabrio met open dak, naar Texel.
Het is koud weer, de zon schijnt niet, het is wat donker, ik heb het veel te koud.
Texel is toch alleen maar bedoeld voor de zomer, of in ieder geval als de zon schijnt?
Anders heb je hier toch niets te zoeken?
Waarom draag ik nu deze vochtige 'cape'?
Hier krijg ik het alleen maar kouder mee, terwijl een cape bedoeld is om warmte te geven.
Zo word ik nog ziek!
(dit zijn allemaal gedachtes die ik normaal gesproken helemaal niet heb..............
ik het er nooit over dat het weer niet goed zou zijn, of dat ik ziek zou worden).

We wachten op de boot, en nu zijn we bij de haven, op Ameland.
Inmiddels is er wel degelijk zon, en die gaat bijna onder.
Het is een prachtige, romantische, wat mistige lucht.
Ik kijk uit over het water en geniet van de geel-oranje kleuren, in mist, op het water.
Ineens zie ik een grote gestalte, 'detective-schaduw' met hoed op, en regenjas aan.
Het is meer een schaduw dan echt een persoon.
Ik verbaas me dat de gestalte zo groot is. Hij maakt grote passen 'over het water'.
Ik vind het enorm fascinerend dat deze man met zoveel gemak over de zee loopt.
Hier heb ik mateloze bewondering voor.
Het doet denken aan een droombeeld van heel lang geleden.
Toen droomde ik van 'een onbekende zeeman', met dezelfde bijzondere gaven.
Deze figuur is echter geen zeeman, maar blijkt een student te zijn.
Er wordt mij gezegd dat 'het gewoon maar een student' is, en dat ie helemaal niet zo groot is.
Ik ben in verwarring: heb ik het dan niet goed gezien? Het beeld is nu inderdaad verdwenen.
Heb ik het mij dan maar ingebeeld?
Ik voel me toch niet serieus genomen.

We zijn op weg naar Texel, wachten op de boot, maar in gedachten ben ik al op de boot, op Texel.
Ik ben wel wat in verwarring dat we hier niet in Den Helder zijn, maar op Ameland.
Wat gaat er verder gebeuren? Ik ben er allang aan toe te vertrekken, weet niet waar we nog op wachten.

Er is een grote witte voorgevel aan het de wachtruimte gebouwd, zoals op een groot schip.
Deze voorgevel is pas geschilderd, de verf is nog te ruiken, en het glimt in de zon. Ik vind het prachtig.
Het geeft de gelegenheid om uit te kijken over de zee, en daarmee geeft het mij vrijheid.
Het is niet de bedoeling dat je dit beklimt, en het kan nu ook nog niet, omdat de verf nog nat is.
Wellicht zal het in de toekomst wel kunnen, en anders ga ik er gewoon over onderhandelen.

Hugo komt als peuter op mij afgestormd, met een serieuze blik in zijn ogen.
Hij is heel geconcentreerd, lijkt boos te zijn, maar in werkelijkheid is hij bezorgd.
Gezien zijn leeftijd kan hij nog niet praten, laat staan onderhandelen.
In de droom echter, doet hij dat wel. Hij straalt een enorme kracht uit, waar je niet omheen kunt.

Hugo zegt: "Je gaat nu toch niet weg, mama!?"

Hiermee helt hij schuin naar voren, precies zoals de voorgevel, precies zoals ik ook naar voren hel over het water, omdat ik graag wil dat we vertrekken. Hugo is in het geheel niet boos of verwijtend. Het is meer zo dat hij dit zegt, omdat hij het niet handig zou vinden om nu te vertrekken, en mij wil adviseren om te blijven.
Ik ben verbaasd over deze vraag, want normaal gesproken laat Hugo het gewoon komen zoals het komt.
Ik kan hem echter non-verbaal meteen geruststellen: wat ik ook besluit, we gaan altijd met het hele gezin, dus vertrekken of blijven, dat is dan om het even.

Hugo heeft licht om zich heen, een flitslicht in een rechte baan, hellend naar voren.
Het lijkt alsof hij 'verpakt' is in een brede zonnestraal (met nog voldoende ruimte in de straal, aan weerszijden), hij komt 'in een flits'. Er is niet alleen maar licht in de straal: om Hugo heen is het wat donker, maar dat is bedoeld om het licht meer kracht bij te zetten, anders zouden Hugo en ik verblind raken. Het donker heeft dus een fuctie. Het ziet er heel mooi uit, en het 'spuwt ook vuur', maar niet dat je er bang van zou worden, meer dat het kracht geeft, mits je bereid bent het aan te gaan.

donderdag 12 december 2013

Bidden

Ik hang aan een richel, die betegeld is met donkerbruine jaren '70 badkamertegels.
Het zou helemaal niet erg zijn om te vallen, want ik hang heel laag.
Het gaat maar om zo'n anderhalve meter. Dat is niks.
Ik heb dat echter niet in de gaten. Ik denk dat ik koste wat het kost moet vasthouden.
Ik zie helemaal niet dat vallen helemaal niet erg is. Zie het echter als een afgang om te vallen.
Dan laat er een tegel los van het cement, en ik krijg het Spaans benauwd.
Er gebeurt echter gewoon helemaal niets.
Ik val niet en blijf ook niet hangen. Het beeld wordt gewoon stop gezet.
Het is het normale dagelijkse werk van de filmregisseur. Hij kijkt er niet op of om van.
Een andere vrouw hangt ook aan de richel, en ook bij haar laat de tegel los.
Weer krijg ik het (plaatsvervangend) Spaans benauwd.
Ook bij haar gaat het goed aflopen, maar dat is nog niet te zien (ligt in de toekomst).
In een ander fragment zit ik aan tafel in het ouderlijk huis.
We hebben bezoek van mijn oom en mijn neef.
Het gezin gaat bidden, maar er wordt doorheen gepraat.
Mijn moeder heeft de kerstbal met sterretjes in haar hand, die ik voor Sinterklaas gekregen heb.
Ze maakt een onverschillige indruk, en speelt wat met de kerstbal.
Mijn oom vraagt waarom ik niet meedoe met het bidden.
Ik zeg dat dat helemaal geen zin heeft, omdat er doorheen gepraat wordt.
Ik denk dat er nu wel weer een tegenreactie zal komen, maar tot mijn verbazing blijft dat uit.
Ik sta helemaal perplex als blijkt dat iedereen gewoon naar mij luistert, en er opnieuw wordt gebeden:
nu in stilte en met respect. Dit is nog nooit gebeurd, dat er door deze mensen zo naar mij geluisterd werd.
Normaal gesproken praat men vooral langs elkaar heen, of over elkaar.
Ik kan bijna niet geloven dat het nu op deze manier gaat.
Er is een klein meisje dat nodig naar buiten moet, om aan te sterken.
De arts heeft voorgeschreven dat ze veel licht moet hebben. Dat is lastig, in deze donkere dagen voor kerst.
Ik bedenk me dat het dan misschien een idee is om haar te omhullen met kerstverlichting.
Dat idee durf ik niet naar voren te brengen. Dan kijk ik naar buiten.
Het is niet meer nodig om erover te wikken en te wegen. De zon schijnt volop, het is hartje zomer.
Het meisje kan heerlijk naar buiten, en de gouden zonnestralen over haar lichaampje laten schijnen.
Dat is ook wel nodig, want ze ziet er heel bleek uit.
Ik verheug me op straks, als ze wordt opgefleurd door de zon.
Ondanks de zomer blijkt het toch ook koud te zijn, en moet ze een dikke jas met sjaal aan.
Geen probleem. dan doen we dat.

woensdag 11 december 2013

Doolhof

Droom, begin van deze week:

Ik had in twee dagen het boek van Isa Hoes gelezen, en dus was zij steeds in mijn gedachten.
Tijdens en na het lezen voelde ik veel compassie met haar, speciaal met Isa.
Het was dus ook niet zo verwonderlijk dat ik er ook over ging dromen.

Wat ik vaak heb, als ik zo vaak aan een ander denk:
dan zoek ik naar oplossingen, en hoop ik op oplossingen.
Zo van 'wat moet er gebeuren opdat die ander zich beter gaat voelen, opdat de situatie beter wordt'?
Nu weet ik wel dat dit verhaal in het verleden ligt, en het momenteel juist heel goed gaat met Isa.
Echter: het gemis van Antonie BLIJFT, hoe je het ook wendt of keert.
Ik ben dan onbewust in gedachten hoe dit gevoel weg te nemen is voor haar.
Dat is natuurlijk irreeël, maar ik denk graag in ideaalbeelden, in manieren waarop er weer harmonie te vinden is, in dit geval voor de ander.
Ik denk en handel in feite altijd vanuit heelheid, vanuit de uitgangssituatie, die wij allen hebben meegenomen bij onze geboorte. Bij mij lijkt die uitgangssituatie nog even actueel als altijd.
In die zin ben ik niet in staat tot duaal, gescheiden denken. Want dan 'klopt' het niet meer.

Vanuit dit uitgangspunt vertel ik mijn droom.
Zodra ik in slaap val, begin ik te dromen. Ik weet dat het zo gaat.
Ik ben mij hiervan bewust. Ik droom dat het gaat over Isa, maar dat ben ik natuurlijk zelf.
Als een soort Alice in Wonderland stapt de hoofdpersoon recht op haar doel af.
Eerst lijkt het alsof ze er helemaal alleen voor staat. De paden zijn nog niet uitgezet. Ze valt in een luchtledig.
Dat is heel beangstigend. Ze kan geen kant op, en het brengt veel paniek teweeg.
Echter, omdat ze recht op haar doel af gaat, wordt het al heel gauw overzichtelijk.
Misschien ziet het eruit als een doolhof, waar een andere heel snel in zou verdwalen. Zij verdwaalt er ook wel in, maar dat vindt ze helemaal niet erg. Het hoort erbij. Hier voelt zij zich thuis.
Laat mij maar lekker zoekende zijn en heel vaak verdwalen. Daar word ik juist rustig van.
Ik weet immers dat ik wel op de plaats van bestemming kom.
Het leven is uiteindelijk niet bedoeld om steeds maar hoger op die ladder te komen.
Nee, het gaat er alleen maar om dat je steeds meer begrijpt, steeds meer inzichten krijgt, daar word je rustiger en gelukkiger van. Dus hoe meer uitweggetjes, zijweggetjes, enz, des te meer kans om dit te leren.
Dit grote doolhof geeft ook een groot gevoel van saamhorigheid. Het ziet er gewoon net zou uit als een doolhof op een tekeningetje, met witte weggetjes, breed en smal. Het voelt heel vertrouwd.
Het is gewoon een kwestie van die weggetjes lopen. Ik loop er steeds alleen, maar voel me altijd onder de mensen, omdat de mensen steeds wel in de buurt zijn, maar ik kan en mag zelf kiezen of en hoe ik  mij met hen bezig houd. Dat geeft mij veel vrijheid en lucht. Ik ben een vrij mens, en ik heb deze afstand nodig.
De afstand is nodig om straks, na mijn dood, weer heel gemakkelijk verder te kunnen reizen, naar de volgende bestemming. Echter, de dood is nog lang niet in beeld in het doolhof. Voorlopig kan ik hier nog heerlijk vertoeven en rondreizen en van alles uitproberen. De weggetjes zijn ook wel 'vloeiend als water', en ook 'vloeiend als goud'. Het is heel erg genieten, dat glinsterende goud. Dat voelt dan weer heel sterk als de warme, brandende zon, en ik denk ook inderdaad dat het zonnestralen zijn. Heerlijk.
Opvallend is, dat het vloeien van water en van goud heel duidelijk in de banen van de weggetjes geleid wordt. Dat voelt heel veilig. Het is overzichtelijk en gestructureerd.

Pantoffel

We liepen een Katholieke kerk in Emmen in. Er zou een Katholieke mis beginnen.
Bij de ingang werden we plechtig verwelkomd door een lange man in pak. Hij droeg een somber grijs pak.
Onder het jasje droeg hij een coltrui in een vaal wit. Je zag zo dat dit een hele dure coltrui was, maar ik vond deze niet mooi. De man had een raar postuur. Hij was heel lang, maar hij liep scheef, niet mooi rechtop, zoals lange mensen meestal wel lopen. Er was iets met zijn lichaam. Het klopte niet. Daarom klopte voor mij zijn uitstraling ook niet. Hij deed heel vriendelijk, maar zijn lichaam verraadde hem.
Hij stond een beetje krom, naar één kant overgeheld. Hij deed alsof hij de waarheid in pacht had, maar ik wist wel beter, vond het allemaal maar hypocriet.
Het deed me sterk denken aan vroeger, hoe ik al die mensen in de kerk observeerde, en als klein meisje al in verwarring raakte: ze doen vriendelijk en vroom, maar hoe kan het dan dat ik iets heel anders zie?
Dat was een gedachtenverwarring, rolverwarring, waar ik eigenlijk ook maar niet uit kwam, het ging maar door.
In de droom ging het om het kruisje dat ik aan mijn kettinkje droeg, en nu niet meer.
De man gaf de kerkgangers informatie: 'het is precies een jaar geleden dat Ester zo ziek was, dat ze zichzelf van het leven wilde beroven'. Het kruisje was hier het symbool van.
Er zou een dienst opgedragen worden ter ere van het feit dat ik deze dood overwonnen had.
Ik voelde mij zeer vereerd, en werd er verlegen van. Ik kon niet anders dan toegeven dat alle gebreken van de man nu in het geheel niet meer telden. Ik zag hem anders, wellicht als engel, dat weet ik niet.
Ik stond er verder niet zo bij stil (precies zoals ik er als kind verder niet zo bij stil stond, in het hier en nu leefde en gewoon weer verder ging met andere dingen). De man gebaarde ons dat we naar binnen mochten gaan, en een plekje mochten zoeken in één van de kerkbanken. Hij zag niet dat ik 'de Ester' was waar hij over gesproken had, en wist dus ook niet dat ik de persoon was aan wie de dienst werd opgedragen.
Ik was hier steeds samen met iemand, maar ik weet niet zo gauw wie het was. Het was een vriendin uit mijn huidige leven, die verder niet bekend was met het Katholieke geloof. Ik liet haar een beetje zien wat alle tradities waren. We liepen langs een muurtje (en dat was een heilig muurtje, maar ik weet niet waarom juist dit muurtje heilig was). Zodra je het muurtje voorbij was, droeg je een pantoffel op je borst, met de zool naar buiten gericht. De meesten hadden een lichtbruine pantoffel of leren slipper, een beetje versleten, maar dat was juist de bedoeling. Het was heel normaal om een pantoffel op je borst te dragen en ik dacht oh ja, dat is ook zo, dat is de traditie van de Katholieken, wat apart zeg, dat ik dat vergeten was. Het was een zeer 'heilige' handeling, en in die zin vergelijkbaar met het halen van de hosti (en voor minder doen we het niet).
Het ging echt maar om één pantoffel en het was ook heel gewoon dat je deze af en toe weer aan deed, en daarna dan weer op je borst droeg. Als ik de pantoffel aan had, dan had ik er meteen twee aan, en zag ik mezelf als kind in de kou op het kerkplein richting de ingang van de kerk lopen in een dwangmatige tred, op twee te grote pantoffels waar ik eigenlijk niets mee kon. Echter, als ik de pantoffel op een volgend moment op mijn borst droeg, dan voelde ik een grote rust, alles klopte. Het muurtje, waar ik voorbij was gelopen, had hier een cruciale rol in gespeeld. Het muurtje gaf mijn hele leven aan, vanaf dat kind dat naar de kerk loopt op te grote pantoffels (die ook niet geschikt zijn om mee naar buiten te gaan, want pantoffels zijn voor binnen en niet voor buiten en bovendien waren het niet mijn eigen pantoffels) naar het moment van nu: met een pantoffel in mijn handen, tegen mijn borst gedrukt, een situatie die op de één of andere manier veel heiliger was dan het halen van de hosti, omdat hier helemaal niets of niemand is die mij ook maar iets oplegt: de 'liefde voor de pantoffel' komt rechtstreeks uit mijn hart.