Samen met mijn jeugdvriendin (van toen ik een jaar of 16 was) fietste ik over de rondweg in Emmen, en namen we in een grote bocht de afslag vanaf de rotonde naar de rondweg. Mijn vriendin bleef op de rondweg en dat verliep vlekkeloos, maar ik kwam onder het viaduct terecht en tot mijn schrik lag er allemaal modder. Ik wist bijna wel zeker dat ik hier zou uitglijden en stranden, maar toch gebeurde dat niet.In een volgend fragment zat ik in een tram of in een rondvaartboot of schuit.Ik zat helemaal vooraan, op de kop van de tram of trein en ook een beetje buiten, dus ik ging binnen het trapje af, om beneden te gaan zitten. Maar daar zat ik ook wel afgezonderd van de anderen, en het was er stoffig en donker. Toen zat ik in een keer vooraan in de boot. Ik had er een mooi uitzicht, en zat hier eigenlijk qua locatie op een van de beste plekken. Ik kon er ook wel een tijdje van genieten. Maar toen ontdekte ik wel dat ik helemaal ingekaderd zat. Ik had nauwelijks tot geen bewegingsruimte. En daar kan ik absoluut niet tegen. Ik moest mezelf beheersen om niet in paniek te raken. Ik zei tegen mezelf dat ik hier ook gewoon weer weg kon gaan, dat de ruimte niet afgesloten was. Anderzijds was het uitzicht dus weer heel mooi, en was dat een reden om niet weg te gaan. Het bleek dat we met de schuit door het water van het Oosteinde in Wateringen voeren, dus in de tijd dat daar nog water lag. Ik zag mijn moeder als jongere vrouw, trots staande op een schuit, die langzaam voor ons uit vaarde. Op de achtergrond een zee van prachtige roze bloesems. Het was een heel mooi beeld, en eigenlijk wilde ik er een foto van maken. Ik zat nu weer in de trein, maar ook op het water van het Oosteinde. Boven mij was een brandtrap. Ik had mijn benen hoog tegen de brandtrap, om deze wat rust te geven. Op de één of andere manier stak mijn schoen boven de gaten van de brandtrap uit. Het was een wenteltrap. Het was misschien ook wel gewoon een trap op een boot. Er liep een vrouw naar boven die een regenjas droeg. Ze zag een stukje van mijn schoen, en ze struikelde er bijna over. Ik excuseerde mij en zei dat ik in het vervolg mijn schoen niet meer zo zou houden. Maar dat vond ze totaal niet erg. Ze was met haar gezicht bovenop de trap gaan zitten, om te kijken waar die schoen vandaan kwam. Zodoende kwam ze in gesprek met mij. Het was een vriendelijke slanke vrouw, met geblondeerd haar 'als stro´, bij elkaar gehouden met klemmetjes. Ze zei dat ze mij al heel lang niet gezien had. Dat ze het leuk vond om mij weer te zien. Maar ik kende haar helemaal niet. Ze dacht dat ik Sonja was. Ik zei dat ik in het huis gewoond had waar we voorbij reden. Want we reden voorbij mijn ouderlijk huis. En dat mijn broer Hugo heet. Maar dat kwam haar allemaal niet bekend voor. Het was wel een prettig gesprek, want de vrouw was heel vriendelijk.