zondag 28 maart 2021

Auto

Ik rijd met de kinderen in de auto over een klein bruggetje over een gracht in Delft. Halverwege blijf ik steken. De auto hangt aan het bruggetje. Er is eigenlijk niets aan de hand, behalve dat het er wat gek uitziet. Maar we zijn niet geschrokken, en we zitten niemand in de weg. Toch vind ik het dom van mezelf dat dit gebeurd is. Er komt politie bij. Er zijn steeds meer omstanders. Ik vraag hen ons te helpen, maar niemand doet iets. Daar word ik wel boos om. Het is allemaal niet alarmerend en urgent, maar het zou wel handig zijn als iemand ons even uit die hangende auto zou helpen. We redden ons zo ook wel, maar voelen ons niet op ons gemak. Iedereen kijkt en denkt, en daar worden wij op zo´n manier ook niet beter van.... 

zaterdag 27 maart 2021

Bedrijfskleding

Met een groep mensen liep ik over een lange, onverharde weg. Het was eigenlijk meer een ingesleten pad, midden op een grasveld of een grote uitgestrekte weide. Er waren in geen velden of wegen andere mensen te bekennen. Het was aanvankelijk gewoon een fijne, rustige wandeling. Maar het duurde te lang (wel jaren) en toen werd het een uitputtingsslag. Het was steeds mooi weer geweest met veel zon, maar nu begon het te regenen en het pad werd modderig. Ik liep in het midden, want ik was degene die de groep leidde. Zoals Forrest Gump die dwars door Amerika loopt, en steeds meer mensen naast hem krijgt die meelopen. Op een bepaald moment zei ik resoluut en totaal onverwachts: "We keren om...we gaan terug ." 

Ik was helemaal verbaasd dat niemand er tegenin ging, en dat iedereen mij bleef volgen. Toen we achterom keken, zagen we onze remsporen in de modder achter ons liggen. Het begon al te schemeren. Ik schrok van die remsporen. Deze waren veel ingrijpender dan ik mij op dat moment gerealiseerd had. Ik had totaal geen idee waar we zouden belanden, maar ik wist wel dat we terug moesten. 

Het leek ook wel voor een opname van tv, zoals 'Wie is de Mol'. We liepen zo aan een lang koord in een rijtje voor het beeld, en dat was de televisie uit het ouderlijk huis, waar ik als kind naar 'Meneer de Uil' keek. Als heel jong kind zag ik mezelf dus op veel oudere leeftijd daar over dat beeldscherm lopen. Ik was niet in het beeld, maar ik liep letterlijk met die mensen over dat beeldscherm, alsof de familie van Pinkeltje in een keer voorbij liep. 

We kwamen uit in het ziekenhuis, op Zuid 35. Ik dacht dat ik daar zou gaan werken, maar dat was niet het geval. Ik ging er absoluut iets nuttigs doen, maar niet meer werken als verpleegkundige. Dat gaf een hele ontspannen sfeer. Er was niet meer die extreem hoge werkdruk. Er was letterlijk en figuurlijk ruimte. Ongekend. Alles was goed. Ik moest mij gaan omkleden in bedrijfskleding, maar ik vond alleen maar sportkleding. Dus steeds had ik sportkleding aan. Dan wilde ik weer een ander kledingstuk pakken, maar bleek het een circuskostuum te zijn. We hadden er de grootste lol om. Alles had geen haast. Er was eerst nog rustig overleg met de artsen en dat verliep ook heel ontspannen. Dit was echt nieuw voor mij, en al zeker op een afdeling van het ziekenhuis. 

Ik was als praktijkopleider bij de diplomering van een student. Zij was afgestudeerd. Ze zat aan een schooltafeltje, met mijn portfoliokistje voor haar neergezet. Ik was het niet zelf. Dit was een mollige jonge vrouw, heel lief. Er lag een groen duploblokje bij het kistje. Dat blokje bewoog naar de andere kant van de tafel en dan weer terug naar het kistje, steeds in een verticale lijn, van de studente af en dan weer terug, de lijn bleef kaarsrecht. Het leek eerst alsof het blokje vanzelf bewoog, maar het bleek een magneetje te bevatten. Met hulp van een magneetje aan de onderkant van de tafel werd het blokje heen en weer bewogen. Mogelijk zat er iemand aan de onderkant van de tafel, die dit in beweging bracht. Ik zag die persoon niet, dus hij was denk ik onzichtbaar. Het was een kind zoals de kinderen eruit zagen in de jaren '50. 

In de droom lag ik te slapen in bed. Ik kon niet meteen slapen, en daarom ging ik fantaseren. Wellicht was ik een jong kind. Ik zag een schuin dak in Delft, vlakbij de kerk, met donkergrijze dakpannen. Er was een grote klok op geprojecteerd. Het was een vierkanten klok, in de vorm van een placemat. Er lag ook bestek op de 'placemat'. Het was dus een placemat en een klok. Het was dus puur projectie, zoals op een diascherm. De wijzers en de cijfers gaven licht. Er ging veel rust van de klok uit. De 'placemat' was omgeven door een cirkel van fijne, kleine sterretjes die fonkelden. Dat gaf een magisch effect. 

Vervanging

Ik was op een school, en Mirjan leerde de kinderen dansjes en liedjes. Ik wist niet zo goed wat mijn postitie hier was. Maar toen bleek, dat zij zwanger was, en dat ik de groep een paar maanden van haar zou overnemen. Ik had daar heel veel zin in, en ik zei het tegen de kinderen. Ik legde uit dat het tijdelijk was. Ik kreeg er veel energie van. 

Er was veel bedrijvigheid in de school, en ik wist opnieuw niet wat mijn positie was. Ik stond te wachten totdat de kinderen uit school waren. Ik was een moeder of ik was een pedagogisch medewerker. Ik hing aan het hek en ik stond wat te kletsen met andere moeders. Het was het hek van de kleuterschool waar ik vroeger naartoe ging. Het hield verband met de herinnering dat mijn moeder mij daar bracht, en dat ik na openen van het hek zelf het schoolplein op liep. De vrijheid die het mij gaf om los van mijn moeder te zijn. Dat voelde ik weer. Andere kinderen hadden het andersom, maar ik vond het heerlijk. Als een jong veulen schoot ik huppelend het schoolplein op, recht op de andere kinderen af, waar ik zo graag mee wilden spelen, en zij met mij. Ik zag de jongens op de karren, maar die interesseerden mij niet. Ik wilde gewoon rondrennen op het plein, en andere kinderen ontmoeten. Heerlijk vond ik dat. Ik was heel erg blij, stralend. Ik zag mijn zelfbewuste gezichtje, hoogblonde haren samengebonden in een rode strik, lakschoentjes met witte kniekousen, wollen jasje aan.

Als juf of overblijfmoeder zei ik tegen de anderen: "Dan kunnen ze ook wel even onze e-mails afwerken en de afspraken in het ziekenhuis nalopen." Blijkbaar ging het gesprek over iemand die onze dagelijkse taken kon overnemen, zoals een robot. Ik zei er ook nog achteraan: "Maar ik ben geen leidinggevende hoor!"

Toen kwam er een praktijkopleider naar mij toe. In de droom leek ze op Marijke, maar het was niet Marijke. Ik wilde haar omhelzen, maar dat mocht niet ivm Corona. Bovendien zat het kinderhekje ertussen. Ik leunde op het hekje. Ik zei dat ik heel blij was om haar te zien, en dat ik veel aan haar te danken had. Zij ging in de droom met pensioen. Ze was ook heel blij met mij.  

woensdag 17 maart 2021

Hond

Ik was in de hal van het ouderlijk huis. Daar kwam Beertje aangelopen. Het was levensecht. Hij was heel mager geworden, en keek mij smekend aan. Ik had hem nog nooit zo gezien, met zo´n dunne vacht. Ik liep met Beertje naar de keuken en zei tegen Hessel dat dit nou Beertje was. Maar ik merkte dat Hessel hem niet kon zien. Dat was ook logisch, want in de droom wist ik dat Beertje allang is overleden. Ik werd boos dat hij Beertje niet kon zien. Toen zag ik twee duiven gemoedelijk samen op de plaveizen van de keuken zitten: een witte duif en een grijsblauwe duif, dichtbij elkaar. Of het waren gewoon kleine vogeltjes. Ik zei tegen Hessel nou, dan zie je die vogeltjes zeker ook niet!  

dinsdag 16 maart 2021

Verschillende fragmenten

 Ik zag op de zolder van het ouderlijk huis een moeder die een speelgoedauto in een speelgoedbusje van haar kind verstopte. In die speelgoedauto zat een camera. De moeder instrueerde haar kind. Het kind moest continu in de gaten houden wat de juffen en meesters op school zeiden, deden en hoe ze met de kinderen omgingen. Ik werd woedend toen ik dit zag, en vond het echt niet kunnen, die loodzware verantwoordelijkheid voor het kind. Hij kon geen kant op. 

Bij de rotonde van Sleen naar Emmen, na het viaduct richting Emmen, was een grote boerderij aan de rechterkant. Het liep een beetje naar beneden af, dus eerst een looppad, voordat je bij de boerderij kwam, zoals ook bij een boerderij in Orvelte, aan de rand van het museumdorp. We stonden daar mensen uit Noord-Groningen op te wachten. Zij waren mensen uit Amsterdam, en hadden in Groningen ondergedoken gezeten. Een man en een vrouw, en nog wat jongeren. De man droeg een Scandinavische trui en een zwarte visserspet. Ze keken beduusd en afwachtend. Het was de bedoeling geweest dat wij hun op deze plek zouden herenigen met hun familie. Maar onderweg was er iets afschuwelijks mis gegaan. Wij moesten hen nu het slechte nieuws brengen dat hun familie was overleden. Ik vond dat zo erg, dat ik bijna het gevoel had dat ik het niet zou overleven. Dat ik terplekke dood zou neervallen na het vertellen van dit nieuws. Jarenlang hadden ze gewacht en gehoopt, en u dit. Wij konden er in het geheel niets aan doen, maar ik voelde mij wel enorm verantwoordelijk. 

Wij moesten nu zelf ook vluchten. Ik was weer op de zolder van het ouderlijk huis. Daar was een compleet woonhuis, keurig netjes, in jaren '40 stijl. Ik hing aan de balustrade van de trap en als ik naar beneden keek, zag ik het interieur van de zolder. Het was weer de zolder zoals ik die kende als klein meisje. Ik moest al hangend aan de balustrade een strakke donkerblauwe spijkerbroek zoeken en pakken. Ik vond het maar overdreven dat dit allemaal zo ingewikkeld moest. De kinderen liepen ook rond in huis. Ik zei dat we wel op tijd weg moesten, zo tegen het einde van de ochtend. Was in mijn hoofd druk aan het plannen en lijstjes aan het maken.

Ik liep over straat bij onze vorige woning hier in het dorp. In de lucht hing een auto en een hartje van crepe-papier aan een wolk, met een dun touwtje vastgemaakt. Het waren van die uitklapbare versiersels. Ik vond het bijzonder dat iedereen in Nederland wist dat dit voor en van mij was. Het was zo mooi helderrood. Ik moest er steeds naar kijken. Wilde eigenlijk ook die aandacht niet. 

Ik was op de basisschool waar ik onderwijsassistent was. Er was een tussenkamertje, voordat je naar het lokaal ging. Ik pakte daar een Lego-tijdschrift. Het leek ook wel een wachtkamer. Uit het tijdschrift kwam een grote gele poster van stof, meer een soort vlag met een zwarte afbeelding, groot en imposant. Ook was er een juten zak met een vergelijkbare afdruk. Het waren allemaal verrassingen. Maar moest ik dit dan niet teruggeven aan de school? Nee, dat hoefde niet. 

Ik was weer bij de rontonde in Emmen. Daar was een brede sloot, zoals bij de oude veiling in Kwintsheul. Wij woonden aan de ene kant, en aan de andere kant woonde een Joods gezin, dat wij goed kenden. Zij werden weggehaald uit hun woning. Nu was ik de man met de visserspet uit het eerdere fragment. Ik was een hele goede timmerman. Overal in huis stukken hout waar ik de mooiste dingen van maakte. Niet alleen meubels, maar ook complete kunstwerken in houtsnijwerk. Het was mijn manier om mij uit te drukken en rust te vinden in deze hectische tijd. 

Ik was in een landhuis, dat het kantoor van het Haags Kruiswerk was, aan de Hoogkarspelstraat in De Haag. Het was ook wel een school. Iedereen was al naar huis, of ging bijna naar huis. Ik ging afsluiten. Er zaten heel veel lammetjes in bad. Dat was het bad van het ouderlijk huis. Ik liet een lammetje naar buiten. Dat was prima. Ik vroeg mij af of die lammetjes het niet benauwd vonden, met zijn allen in bad en ook nog zonder water, ook nu ik alles ging afsluiten. Het bad was in een kamertje waar wij vroeger gingen bellen, toen er nog geen mobiele telefoon was. Dan gingen we daar even bellen als we rustig een client moesten bellen. Er werd gezegd dat de lammetjes daar prima konden blijven, ook omdat de moeder erbij was. Dat was een groot, sterk schaap met een dikke vacht en vriendelijke ogen. Ik keek naar buiten en zag daar een leeuw. Ook dat was prima, werd er gezegd. 

Ik zat met Hessel in de auto en we maakten een scherpe bocht. Maar ik zat in een kermisattractie zonder bescherming. Ik moest mij stevig aan het stoeltje vasthouden. Alles ging goed. Toen zaten we heel hoog op een veerboot. De boot lag vlakbij de kade. Er stond een hele knappe jonge matroos met kortgeknipte blonde krullen. Hij leek wat op mijn broer, maar het was niet mijn broer. Deze man had een veel tengerder bouw. Hij mocht eigenlijk niet mee, omdat hij zich niet aan de regels had gehouden. Maar hij stond erop dat hij wel meeging, vanwege zijn uitzonderlijke kwaliteiten als scheepsmaat. Uiteindelijk stemde 'de leiding' ermee in, want men kon hem iet missen. Kaarsrecht had hij daar gestaan op de kade, zo vlak naast de boot, met slechts een paar centimeter tussen wal en schip. Nu stapte hij dus rustig aan boord. De boot vertrok en de matroos bleef naast mij staan, kaarsrecht, heel alert, regelde en bestuurde alles met de boot, hield een stok in zijn hand dat niet het roer was, maar ook niet om de boot mee voort te duwen, want de boot voer op een motor. We voeren vooruit, maar als ik naar het water keek, dan was dit het water dat normaal gesproken gevormd wordt achter een bootje, door de beweging van de boot. Het was prachtig om naar te kijken. Ik ervaarde een ongekende rust en had enorm veel vertrouwen verworven, dat ook niet meer zou verdwijnen. Toen haalde ik uit een kastje in het keukentje van de boot een pak crackers. Ik ging aan de bar zitten en at achter elkaar de crackers op. De matroos moest er wel om lachen. Hij grinnikte naar mij. De ander passagiers hadden dit niet in de gaten. Wellicht was ik voor hun onzichtbaar. 

Ik was met Amber en Hugo in het ouderlijk huis. Ik riep mijn vader en broers. Ze moesten op tijd opstaan, want er stond veel op de planning. Ook Hugo moest op tijd opstaan. Ondertussen ging ik in Wateringen spullen brengen. Blijkbaar gingen we op reis, of gingen we verhuizen. Ik had wat spullen achtergelaten naast de oprit van de weg van Dalen naar Coevorden. Ik vroeg mij af of het daar wel mocht liggen, maar ik had geen tijd om hier verder bij stil te staan. Op de terugweg reden er vier bejaarde fietsers heel breed op het fietspad. Ze waren alleen maar met zichzelf bezig. Toen ik hen wilde inhalen (blijkbaar was ik met de fiets) kreeg ik spontaan hulp van twee van hun: dat waren twee mannen die samenwoonden. Blijkbaar moest ik steeds spullen heen en weer sjouwen, en zij hielpen mij daarbij. Bij de afslag naar Dalen had ik ook nog een kist met sinaasappels neergezet. De helft van de sinaasappels was al uit de kist gehaald, en lag in het ouderlijk huis. Hierbij waren er sinaasappels afgesneden, dus letterlijk gehalveerd. 

zaterdag 13 maart 2021

Supermarkt

Ik was in een ongezellige supermarkt, ergens in Emmen. Het was eigenlijk meer een doolhof van hele grote dozen. Als je iets wilde pakken, dan moest je op de dozen klimmen, die op een pallet stonden. Soms had je geluk, dan waren er niet zoveel dozen op elkaar gestapeld, en dan kon je het zo pakken. Zeep bijvoorbeeld. Van het merk ´Lux´. Het krioelde er van de mensen. Er was geen sprake van Corona, en de mensen liepen voor elkaars voeten. Zoals wel vaker als het druk is in een winkel dacht ik ´wat doe ik hier´ en ´was ik maar thuis, uit de drukte´. Dus ik probeerde zo snel mogelijk de uitgang te vinden. Dat was nog niet zo makkelijk. Het gebouw zelf was eigenlijk best mooi, met veel ramen, en alles luxe. Maar de grote opgestapelde dozen hielden de lichtinval tegen. Ik kon boven de dozen uit wel naar buiten kijken, waar ik een klein beetje licht naar binnen zag komen. Ik realiseerde mij dat ik de enige was die er zo naar kon kijken. De andere mensen dachten dat dit doolhof van dozen ´de wereld´ was. Zij hadden niet dit overzicht. Daarom gedroegen zij zich ook onrustig en ongeduldig, en zaten ze niet goed in hun vel, leefden zij ongezond. Het had ook geen zin om hen die lichtstrepen te laten zien. Ze stonden er niet voor open. Ik had nog steeds last van de onrust, maar ik kon het nu wel veel beter relativeren. Ook de cassieres wisten niet van het licht. Maar zij waren wel veel beter af, omdat zij dichter bij de ingang zaten. Daar scheen heel veel licht naar binnen, was het raam open en kon je ook over de straat kijken. Het was midden in Groningen. Maar de cassieres zagen het niet. Ze waren teveel onderdeel van het systeem met de hoge dozen en hadden een te groot plichtsgevoel naar het bedrijf, om ook verder te kijken. Ik koos aan de kassa twee mondkapjes uit, waarvan een blauwe, met mooie geborduurde bloemetjes. Ik was blij dat ik de winkel weer kon verlaten en spoedig op straat zou staan, waar ik de frisse lucht weer kon opsnuiven.  

vrijdag 12 maart 2021

Vrouw

 Een droom met een duidelijk vrouwenthema: steeds een andere vrouw! 

Ik zong een liedje, zoals Hessel bv liedjes van Crowded House meezingt. Uit volle borst zong ik mee met de radio. Ik was in de oude keuken van het ouderlijk huis: de jaren '70 keuken, met veel hout. Het was ook wel bij mijn tante en oom in Gelderland. Bij het laatse couplet zong de postbode mee. Hij droeg een postbodekostuum van uit de tijd dat dit nog rood met grijs was. Hij bezorgde een aantal pakketten en zette deze al zingend op de bar. We zongen precies synchroon. Na afloop gaf hij mij een zoen op de mond. Ik moest daar wel om lachen, had het niet verwacht. Het bleek de muziekleraar te zijn van mijn stageschool van vroeger. 

Ik zat naast een vrouw in grijsblauw geverfde rieten stoelen bij een café, zoals de Joffer. Het was ook wel op een steiger aan het water. Ik zei dat ze 'het moest goedmaken' met mijn buurmeisje van vroeger. Zij was er ook bij, maar keek toe op afstand. Het was een mooie, blonde vrouw met veel make-up op. De verzoenpoging lukte, en ik hield de vrouw en mijn buurmeisje letterlijk tegen elkaar aan, met de gezichten naar elkaar toe. Dat vonden ze goed. Ze waren heel blij dat ze weer verenigd waren. Wellicht was de vrouw haar bonusmoeder. 

Met een andere vrouw sprak ik over Matthijs van Nieuwkerk. Met haar zat ik op de rand van het stoepje, tegenover het café, aan de andere kant van de straat. We kenden Matthijs beiden, en ik wist precies wat hij deze avond op het programma had. De vrouw kende hem weer op een andere manier. Het was heel gewoon om er zo over te praten. Ik woonde in de droom in Amsterdam, en kende veel BN-ers (alsof mij dit boeit!). 

donderdag 11 maart 2021

Verschillende droomfragmenten

Ik kreeg de volgende tekst door: "Wij zijn van de broederschap."

Ik was aan het begin van het golfslagbad van Center Parcs, maar dan in precies de andere richting, dus het eind was in de droom het begin van het zwembad, met de rechts de glijbaan. In de droom was het een openlucht zwembad, zoals het buitenplaatsje aldaar met het meer en de speeltoestellen. Ik kon in de verte kijken. Daar zag ik naaldbomen en kronkelweggetjes die alle richtingen in gingen. Hessel en zijn collega's liepen er als typetjes rond. Ze hadden steeds andere kleren aan, omdat de kleren gepast en uitgeprobeerd moesten worden. Het was wellicht een soort modeshow, of bekijken of de kleding ook bij de betreffende act paste. Hessel was o.a. een deftige lakei, die heel deftig sprak. Het speelde zich allemaal in de verte af. Ze hadden de grootste lol. Ik wachtte totdat Hessel klaar zou zijn met zijn werk, maar dat zou nog wel een hele tijd duren. Dus kon ik wel gaan zwemmen. 

Ik was nog jong en dus slank. Ik las een boek vlakbij het zwembad, dat nu ook wel een strandje was. Er kwam een jongeman veel te dichtbij. Hij wilde mijn boek afpakken. Hij wilde iets op de eerste bladzijde schrijven. Ik reageerde geirriteerd en hield het boek strak tegen mij aan. Het was een oud boek, dat vaak gelezen was. Het was gewoon een pocketromannetje, maar voor mij belangrijk. Hij had er vanaf te blijven. Ik was in badpak en de jongen in zwembroek. Hij zei 'kom, we gaan zwemmen.' Dus ging ik met hem zwemmen. Ik vond hem best aardig, maar hij moest niet zo irritant doen. We zwommen onder water, en daar waren mooie vissen te zien. Ik was helemaal niet bang om onder water te zwemmen, en had ook niet de behoefte om weer boven water te gaan. Er was heel veel rust, en blijkbaar konden we prima zonder zuurstof.

Het bleek dat de jongen 'Quek' heette. Hij werkte op een ministerie of de Rabobank. Het was ook wel bij de Kibbelkoele, die nu een rivier was, zoals de Maas bij Nijmegen. Het zag eruit als de oever aan de Maas, die je ziet als je er met de trein voorbij gaat. Ik liep nu aan de overkant van de rivier. Aan de andere kant was de plek waar ik bij het zwembad had gezeten. Maar dat lag nu dus achter mij. Ik was de rivier overgestoken, zonder dat ik mij dat kon herinneren. Maar het was toch wel echt zo. Ik hoefde hier niet meer te zijn. Er was een kabelbaan over de rivier gespannen. Dat was een heel dun touw, maar wel heel stevig, zoals vliegertouw. Ze vroegen of ik ook even aan de kabelbaan wilde hangen. Ik zei dat het wel vriendelijk aangeboden was, maar dat ik dat niet wilde. Daar was ik nu te oud voor. Ze vonden het wel jammer dat ik wegging. Daarom hadden ze gevraagd of ik met de kabelbaan wilde. Maar ik bedankte vriendelijk, en wilde weer verder. Ik liep van de rivier af, samen met een vriendin van vroeger, uit Den Haag. De weg liep hobbelig en glooiend. Het was omgeploegde kleigrond. Je moest oppassen dat je niet in een geul liep. Maar dat ging goed. Het was allemaal nog een beetje onwennig en onzeker, maar ik zag in de verte al de verharde weg, strak aangelegd, duidelijk en overzichtelijk. Dat was ook in Den Haag, Kijkduin, bij de Chinese Muur. 

Ik kwam met de auto Westerbork binnengereden. Het was een oude Jeep en het was een beetje zoals de intocht van de bevrijders, in 1945. Het was een Jeep met open dak. Ik zag er heel stoer uit, met blonde haren in de wind, en mijn gezicht opgemaakt. Mijn Duitse vriend wachtte mij lachend op, en gebaarde waar ik de auto moest parkeren. Hij was met Hessel uit toeren geweest. Hij droeg een legerjasje en PLO-sjaal. Ik dacht dat ik hem nog wel zou zien als ik de auto geparkeerd had, maar dat was niet het geval. 

Iemand zei dat het goed was dat ik met anderen uitging, in plaats van met die vervelende pubermeiden. Goed gedaan, zei ze. Monique was uit geweest met Ronald, terwijl ze niet wist wie Ronald was. Ik zette een oproep op Facebook, omdat ik op zoek was naar een bepaald boek. Nog diezelfde dag kwam Ernest met dit boek. Het was tweedehands, maar dat was geen probleem. Het was al flink veel gelezen, en er was ook in geschreven. Dat was geen punt. Het was precies wat ik zocht. Het was hartje zomer. Ik zag een leuke jongen, met donker haar. We waren verkleed voor Carnaval. De jongen kwam door de deur van de serre het ouderlijk huis in lopen. Hij was ook verkleed. Ik zei 'Nou, dan had ik dat ook wel aan kunnen doen.' Ik weet niet precies wat het was. Ik denk een boerenkiel en een boerenpetje. Zelf droeg ik een witte lange rok met bloemen, net over de knie, een kokerrok, heel mooi. Stoere laarzen eronder en een fuchsia roze bloese met hoge kraag en kleine stoffen knoopjes met een roezeltje. Ook dat stond heel mooi. Er zat een man in een klein mandje waar ik op zolder boekjes in bewaar, bij ons op de overloop, in Drenthe. 

Er werd mij gezegd: "Je hoeft al die boeken niet te lezen. Wij geven jou wel de informatie."


zondag 7 maart 2021

Geboortedatum

 Ik maakte een rondtour door de gemeente Midden-Drenthe. Het was vooral over veel kronkelwegen. Er stonden standjes langs de weg. Daar kon je creatieve activiteiten doen, zoals vroeger in de Hofboerderij. Volgens mij was er ook de Midden-Drenthe-loop. Er was overal gezelligheid in kleine groepjes mensen, geen mensenmassa. 

Ik had al aan allerlei activiteiten meegedaan. Had voor 95% mijn lijstje afgevinkt en was heel voldaan, omdat ik weer nieuwe inspiratie had opgedaan. Toen zag ik iemand bezig met het knopen van een wandkleed. Oh ja, dat wilde ik ook nog doen. Maar dat kwam wel. Geen haast. Ik had enorme lol met leerkrachten van het Broekhoes. Ze vonden het grappig, wat ik allemaal meegenomen had van de activiteiten. Een tas vol met hele mooie maaksels. Opmerkelijk was, dat het deze keer geen rommeltje van spullen was maar juist een mooie, overzichtelijke verzameling. Ik wist precies waar wat lag en waar ik het voor wilde gebruiken. Dat had ik zelfs al uitgezet in de tijd, en een globale planning gemaakt. Dat stelde mij in staat om niet meer in het verleden te hoeven blijven hangen, maar vrolijke plannen voor de nabije toekomst te maken. Dat waren vooral creatieve activiteiten met kinderen. Ik had er enorm veel zin in! 

Op een gegeven moment lagen we allemaal in een deuk. We kwamen niet meer bij van het lachen. Dat was op het parkeerterrein bij de school, dat in de droom overdekt was met een grote tent, zoals op Buitenkunst. Ik had zwart tape op mijn voorhoofd geplakt, met inscriptie: 01 - 01 - 2021. Dat bleek mijn nieuwe geboortedatum te zijn! Ik haalde de tape van mijn voorhoofd, plakte het weer op, haalde het weer van mijn voorhoofd enz. Ondertussen lagen we steeds helemaal dubbel van het lachen, met veel vrolijkheid en kabaal. Voorbijgangers dachten 'wat heeft die nou!?'

Nav de film over de twee zussen zag ik dat ze enorme ruzie hadden. Ze beschuldigden elkaar van alles, en de honden lustten er geen brood van. Maar toen kwamen ze terug op een moment 'op dinsdagavond'. Toen hadden ze samen in de kroeg gezeten en grote pullen bier gedronken. Dat was een sterk moment van verzoening geweest. Daar hadden ze hele goede herinneringen aan. Ik zag een pizza en ik ging meer etenswaar brengen, om de keuze groter te maken, om het gezelliger aan te kleden, zodat de dames ook sneller gemotiveerd zouden zijn om samen te eten en het weer goed met elkaar te hebben. Andere mensen volgden mijn idee op. Ik was helemaal voldaan toen ik de mooie gedekte tafel zag, en dat alles er zo gezellig, schoon, verzorgd uitzag. Een mooi strak wit tafelkleed en zelfs een Joodse kandelaar. Heel sfeervol. 

Maar het zat helaas toch een beetje anders in elkaar. Ik kwam weer op de parkeerplaats en daar lag de pizza, in een half open container, half opgegeten weggegooid. We hadden dus aandacht besteed aan voedsel dat allang weggegooid en afgedankt was! Het leek dus een zinloze daad geweest te zijn. Toch was dat niet het geval. Dat zou ik gaan ondervinden. Hoe ik dat zou ondervinden, dat was nog niet bekend. Maar ik kon er gerust vertrouwen in hebben.   

Spullen

 Zoals zo vaak, ook nu weer: een droom over spullen! 

Ik was in het ouderlijk huis, in mijn kamertje. Er waren nog de oranje gordijnen en de oranje dekens. De bedden van mijn zusje en mij stonden naast elkaar. Ik kon helemaal weer de wollige stof van die gordijnen voelen. Mijn goede vriend uit Duitsland had een week bij mij gelogeerd. We waren kinderen van een jaar of 8. Het was heel gewoon dat hij er was. Hij had even broodjes gehaald bij de bakker, en ik zat op de bedden. We hadden weer allerlei ideetjes voor die dag, die we ten uitvoer gingen brengen. 

Ik was in het gemeentehuis, het glazen gebouw boven de weg in Emmen, toen er nog geen tunnel was. Daar was een vergadering, en ik was redacteur. We konden zo door de glazen wand naar buiten kijken, met uitzicht op de autoweg. Ik had mijn zus geholpen met verhuizen en zag er niet uit, met witte verfresten op mijn zwarte spijkerbroek en een grote tas met spullen naast mij. Op basis daarvan mocht ik er niet blijven werken. Mijn collega's kwamen in opstand. Uiteindelijk bleek het een storm in een glas water. De vergadering kwam mij helemaal niet uit. 

Ik belde aan bij mijn nichtje uit Canada. Dat was in de binnenhal van de verzorgingsflat in Emmen. Ze deed open en haar kinderen waren nog klein. Ik had speelgoed voor hun meegebracht. Daar gingen ze meteen mee spelen. Ze kenden mij goed, terwijl ik hun nog nooit heb gezien en ze nu allang jongeren zijn, dus opgegroeid. Het duurde een hele tijd voordat ik binnen kwam, omdat ik een dokterstas bij me had met heel veel rommeltjes erin. Ik zocht iets in de tas. Ik wist niet wat. Mijn nicht wachtte geduldig totdat ik de spullen gevonden had en stond al met de koffie klaar. 

zaterdag 6 maart 2021

Verschillende droomfragmenten

 Amber zat als jonge baby in haar slaapzakje voorin de auto. De auto was afgeladen vol. Blijkbaar gingen we op vakantie. Ik dacht nog van nou, ze kan toch niet los in de auto? Ze zou zo van de voorbank af glijden. Ik wilde haar al vastpakken. Het ging om de ruimte die over was. Was er nog wel ruimte over? Alle spullen in de auto waren van Amber. Het waren al haar eigenschappen, die ingepakt waren in de auto. Maar ik wilde graag dat er nog wat overbleef, dat ze nog wat ruimte voor haarzelf had waar ze gewoon even helemaal niets meer hoefde. In het voorvak bij de passagiersstoel lagen wat ordners, papieren en pennen. Maar daar was gelukkig ook lege ruimte over. En op de bodem van de auto. Dus dat stelde mij wel gerust. 

Ik was in het huis van mijn jeugdvriendinnetje in Honserlersdijk, bij de stenen bar. Het was ook in die tijd. Ik was een jaar of acht. Door een etensluikje zoals in het huis van een cliente van de thuiszorg leverd ik mijn tekening in, omdat de deadline net gepasseerd was. Het was een tekening voor een familielid uit Groningen, maar het lukte mij niet om haar naam op te schrijven. Ik werd tegengehouden. Bovendien was het op rood, en dan zag je de letters niet zo goed. Ik zag toen ook dat het nergens naar leek. Er waren zomaar dingen op geplakt, lelijk uitgeknipt en totaal niet creatief. De plaksels lieten alweer los. De tekening ging via het luikje in de ´overdracht´, van keuken naar kamer. Ik keek even uit het kamerraam. Het was zonnig buiten. De kamer en het zonnige buiten waren ´gene zijde´. Ik kon nog net op tijd de tekening terughalen, voordat deze af zou reizen naar gene zijde. Ik beloofde om een nieuwe te maken, zelf schilderen, creatief. Moest de tegenslag wel even verwerken, want ik had veel tijd gestoken in deze tekening en begreep maar niet dat het zo´n resultaat kon geven, want het was toch niks voor mij, zo onverzorgd en niet creatief. 

Ik wilde een lichtje aandoen door het via het lichtknopje aan het snoer aan te knippen. Maar het licht deed het niet. Ik zei dat dit betekende dat een bepaalde relatie niet goed werkt, en dat men beter kan stoppen met die relatie. Het niet funktioneren van het licht geeft dit dan duidelijk aan. Dat moet je dan ook niet meer willen veranderen. Want dat heeft dan geen zin. 

Ik was in het ouderlijk huis. De trap naar boven was nog in oude staat, maar met smoezelig groen bewerkt fluweel bedekt. Op dit fluweel lagen frisse witte lakens met lichtroze bloemen. Het waren hele mooie lakens, en eigenlijk zonde dat deze op de trap lagen. Ze waren netjes vastgezet op de treden, met de roeden (of hoe noem je dat, bij een trap). 

Er was in de voorkamer een olielamp. Daar hing wel een verhaal omheen, dat we nog niet konden ontrafelen. Zoals in het magische spel dat ik als kind met mijn vriendinnen had. Dat we er steeds naartoe gingen om te kijken of er iets veranderd was, maar dat het steeds hetzelfde bleef. Zo was het ook met deze lamp. Er lag een lichtgroen deken of gordijn overheen, zo losjes erover gelegd. Er was een leraar die ons zei het zo te laten, en gewoon heel veel geduld te hebben. Hij zei ook dat ik een prijs gewonnen had. De lamp had met Hugo te maken. Het was een hele speciale lamp. Eigenlijk was het gewoon de lamp van Hugo. Maar voorlopig was de lamp nog bedekt met het groene kleed. We kregen van de leraar herhaaldelijk de oproep om het vooral zo te laten. 

Twee vrouwen in een achthoekige ruimte. Ze hadden high tea besteld en begonnen gezellig te kletsen. De serveerster werd woedend. Ze mochten niet kletsen. Geschrokken zwegen ze. Ik was bezig met de netjes ophangen van kleding. Ik knipoogde naar de serveerster. Ik begreep haar wel, want het waren irritante vrouwen. 

Ik stond in het ouderlijk huis bij de achterdeur. Het hout van de achterdeur was duidelijk zichtbaar en voelbaar, en doordrenkt van vocht. Ik rook dat vochtige hout ook. De deur viel bijna uit zijn voegen, zo zwaar van het vocht. Dat kwam omdat het keihard regende, en almaar bleef regenen. Het hield maar niet op. Een hele beeldende droom. Ik was al naar de tuin geweest en weer teruggekomen in de stromende regen. Dat was een prachtig filmbeeld geweest, met mooie dramatische muziek erbij. Ik in mijn regenjas en blote benen in lange laarzen. Het zag er niet uit. En maar rennen door die regen, naar de kassen, naar buiten, iedereen aan het werk, niemand die mij zag of kon helpen, want ik was onzichtbaar. Personeel op de knieëen in het bloembed chrysanten poten, druk met elkaar in gesprek. Mijn vader in de schuur bloemen bossen. Ik dacht dat hij mij wel zou horen, maar dat was ook niet het geval. Nergens vond ik aansluiting. Dus keerde ik ontredderd weer terug aan de achterdeur, helemaal doorregend. 

Er werd gezegd dat ik te laat was voor het werk, maar ik kon de anderen niet duidelijk maken dat ik er juist alles aan gedaan had om er te zijn. Ik voelde mij angstig en niet begrepen. Eenzaam, en in een andere wereld. Toen werd ik opgehaald door een jonge, knappe man. 

Ik zat tussen twee tuinen in: die van mijn vader en die van de buurman, die achteraan de laan woonde. Dat was als kind al een soort magisch gebied. Ik vond het heel interessant dat hier de tuin van mijn vader ophield, dat je dan op 'onbekend terrein' kwam, maar dat het ook weer vertrouwd was, omdat het net zo goed een kas was. Het was een soort heilige plaats. Er was daar een man die ik zag als 'een intellectueel'. Hij was bezig met het maken van rijtjessommen op een groot doorzichtig wit bord, dat de scheidslijn vormde tussen de tuin van mijn vader en de tuin van de buurman. Ik vond dat er heel interessant uitzien. Hij maakte die sommen als instructie voor de kinderen. Ik was gefascineerd door de keurige rijtjes onder elkaar. Toen was ik in Hoek van Holland, met mijn jeugdvriendinnen. Via een doorkijkje zag ik in de zon een man met cowboyhoed en een paard en wagen van vroeger, met een Fries paard ervoor. Het viel mij op dat het paard een ongekende rust uitstraalde. Het beeld van deze man met het paard was voor mij een boodschap van 'bestemming bereikt'. Het was prachtig sereen, en toch vond ik het heel gewoon. Ze stonden in de stralende zon, maar wel nog op afstand. Wij stonden op de pier en keken op een manier zoals je om de hoek van de deuropening kijkt, of door een raam kijkt en het gordijn een beetje wegschuift. Dat was weer dat fluweel lichtgroene gordijn. Ik vroeg mij hardop af of het misschien leuk zou zijn om even een foto van dit tafereel te maken.