Ik ben in de thuiszorg bij een meneer, het is 's morgens vroeg. Ik zit in de huiskamer te wachten, totdat meneer naar beneden komt. Vlak na elkaar komen de zoons dronken naar beneden, met een pilsje in hun hand. Ze zeggen dat hun vader er wel aankomt, maar dat hij vaak moeite heeft om wakker te worden. Ze lachen er cynisch bij. Het maakt mij onrustig, want ik moet weer op tijd bij de volgende cliënt zijn. In een keer bemerk ik tot mijn schrik, dat ik al bij de volgende cliënt ben, zonder dat ik deze meneer geholpen heb.
Ik zit midden in de hal van het Scheper Ziekenhuis. Daar moet ik mensen ontvangen, cursisten van WW. Echter, de tafel staat vol met afwas, die eerst gedaan moet worden. Maar daar is geen tijd voor. Het is niet mijn afwas. Ik denk erover om de afwas dan maar even snel te doen, maar schuif het dan toch opzij, omdat er geen tijd voor is. De tafel is leeg gemaakt, maar nog wel er ligt water op de tafel, dus ik maak deze droog. Ondertussen lopen er allemaal patiënten in een uit het ziekenhuis. Ik word daar heel onrustig van. Dit komt nooit op tijd af.
In een ander fragment ben ik bezig met een examen of tentamen, dat ik niet af krijg.