zondag 30 juli 2017

Verschillende fragmenten

In de droom ben ik bij een patiënt, die even lekker een dutje gaat doen, terwijl ik sta te wachten om hem te gaan helpen. Ik zeg hier iets van, en hij zegt nou, jij staat toch ook eerst nog te praten, jij maakt toch ook geen haast? Ik sla een beetje dicht, en heb het gevoel dat ik steeds maar moet aanpassen. Later is hij heel lang aan het zingen (zingt wel mooi), en kan ik nog niet beginnen met de zorg.

Ik zie een houten ouderwets vitrinekastje, in een hal van een boerderij, ergens in een hoek. Het is een mooie post. Het kan ook wel de entree van een hotel zijn. Het kastje wordt gefilmd, en er wordt ingezoomd op het onderste gedeelte van het kastje. Dat bestaat uit twee houten deurtjes, die beschilderd zijn in roze en blauw. In het kastje worden wasmiddelen en schone kleding bewaard. Links van de vrouw, en rechts van de man. Het is de opdracht om dit strikt gescheiden te houden. Het één mag niet in aanraking komen met het ander.

Ik ben met een groep drukke kinderen in het zwembad. Samen met een man ben ik de coach van de kinderen. De man biedt de coaching in het zwemmen en bewegen. Ik bied de morele ondersteuning, die minder zichtbaar is (de man is fysiek heel bezig en alert, om de kinderen in het gareel te houden, wat wel nodig is, ik ben meer de onzichtbare kracht).

Ik houd een vrouw in bescherming, onder water. Ik vraag haar, of het wel kan, onder water, of ze dan niet verdrinkt. Ze zegt dat dit niet het geval is, dat dit juist een veilig gevoel geeft.

Dan ben ik met de vrouw op de kade in Volendam. We zijn de vrouwen van vissers. We kijken uit op de vissersboten. We moeten steeds zo ontzettend lachen, dat we er bijna in blijven. We zijn goed gebekt, en zeggen alles wat we denken. Misschien wel iets te fel naar anderen, maar voor onszelf geeft dat niet. We zien eruit als feminstes, in gekleurde kleding. De andere vrouw draagt een bril in blauw montuur. 

zaterdag 15 juli 2017

Twee patiënten

Ik werk nauw samen met een team in het ziekenhuis. We zorgen voor twee terminale cliënten. Er is één cliënt overleden. Mijn gevoel zegt, dat ik bij de andere cliënt moet gaan kijken. Ik heb hem nog niet eerder ontmoet. Hij ligt er slap bij, en heeft gebraakt. Ik roep snel mijn collega's. Zij zijn in overleg met de arts, bij de andere cliënt. Ik val voor een moment stil (die stilte is heel belangrijk), en dan zeg ik, dat ze snel moeten komen. De man is zojuist overleden. Hij ligt er rustig bij. Maar het ziet er ook heel verdrietig uit. Iedereen heeft de man goed gekend. Ik kende hem niet. Men is heel betrokken met elkaar. Dat voelt heel warm. Ik denk maar hee, ik werkte toch niet in het ziekenhuis? Blijkbaar toch wel. Een collega stapelt snoepgoed op het rekje van een rollator. De man spaarde snoepgoed. Reepjes met rood papier. Allemaal dezelfde. En ook nog iets van rood. Iedereen is liefdevol bezig met de laatste zorg rondom de twee patiënten.

Ik krijg de boodschap van het woord 'Teunisbloem'. 

Twee dromen

Ik droom dat ik in een nieuwe woning ga wonen, maar deze is al ingericht met spullen van de vorige bewoner. Het is de bedoeling, dat deze spullen blijven staan, en dat er niets aan veranderd hoeft te worden. Het is de inrichting van een vrouw, die heel doorleefd in het leven heeft gestaan, en onlangs is overleden. Er zijn veel dikke Perzische tapijten. Ik wil er doorheen kijken, maar dat lukt moeilijk, de stof is te dik en te oud.

Het is een hele bijzondere oude dame geweest. Het is een groot verlies dat ze niet meer leeft, maar tegelijkertijd is er vooral veel dankbaarheid voor haar leven, voor wat ze betekend heeft voor anderen, en het is ook een keer goed, ze heeft er zelf vrede mee dat het leven voorbij is, en zo is het voor de omgeving ook beter te accepteren. \

Ik loop wel wat onwennig rond in het huis. Het is enerzijds wel ingericht, maar er zijn ook gedeeltes die nog helemaal niet ingericht zijn. Dit zijn heel wit en blank. Zuiver, er schijnt licht doorheen, puur zonlicht, het ruikt heel zacht en fris, het lijkt ook wel water, zonlicht en tegelijkertijd water. ten, lan

Er zijn planten, persoonlijke spulletjes, briefjes, kaartjes. Opvallend is een grote cassette met blinkend zilveren sieraden, vooral fijne ringetjes, met diamantjes erin gezet.............

In een andere droom ga ik met Amber in een glazen lift heel hoog, nog hoger dan haar appartementje, zo'n beetje 'naar de hemel'. De hoogte lijkt grenzeloos, en het is één avontuur.

Dan ben ik weer in het studentenhuis in Leiden. Ik zeg tegen mezelf 'dat het nu eens afgelopen moet zijn, om steeds over het studentenhuis te dromen, of te denken dat ik daar nog woon'. Ik vind dus dat die periode maar eens afgesloten moet worden.

Ik kom huisgenoten van nu tegen, die ik dus niet ken. Zij kennen mij ook niet, en ik ben onzichtbaar, loop dwars door hun heen. Het valt mij wel op, dat zij hier onverschillig rondslenteren, alsof zij niet gelukkig zijn.

In een kamer ergens midden op de gang ligt een baby, op een eenpersoonsbed. Ik vind het vreemd dat er niemand bij de baby is, en ik besluit tot die tijd bij de baby te blijven. Ik verschoon zijn luier. Hij lacht heel leuk naar mij. Het lijkt wel alsof ik hem ken. We hebben dikke pret. Het blijkt de baby van de jongen te zijn, waar ik (bijna) voor het eerst verliefd op werd, als kind (in werkelijkheid heeft hij geen kinderen). Ik wil hem zeggen dat ik bij zijn zoon ben, en dat hij zo leuk naar mij gelachen heeft. Voordat ik naar de gang loop, wil ik zeker weten dat de baby veilig op het bed ligt. Hij rolt uit enthousiasme bijna naar de rand van het bed, dus ik zorg ervoor dat hij weer in het midden van het bed ligt. Het is een krachtige, stevige baby.

In de gang kom ik een andere huisgenoot tegen. Hij heeft donker haar en is klein. Het valt mij op, dat hij beschaamd van mij 'wegkijkt'. Ik loop de kamer weer binnen, om te kijken hoe het met de baby gaat. Daar ligt de (Turkse) vrouw van de jongen uit mijn jeugd, naast de baby. Ze blijkt dus de moeder te zijn, maar is vreemdgegaan met de jongen uit de gang.

De jongen uit de gang weet dat ik goed contact heb met de jongen uit mijn jeugd, en is dus bang dat ik het hem ga vertellen. Dat ben ik ook van plan, want ik ben woedend. Er is hem onrecht aangedaan, en ik wil het voor hem opnemen.......

woensdag 5 juli 2017

Snelweg

Deze droom tijdens een zeer intensieve middagslaap, na extreme vermoeidheid.

Ik begeef mij op de Hoornbrug in Rijswijk, in de richting van Delft. Ik ben daar mogelijk met het gezin van komaf, in de auto uit de jaren ´70. We zijn nog aan de kant van Rijswijk, en we staan op het punt om over de brug te rijden. Het is een hele brede weg, met veel stroken in dezelfde richting, zoals ook de weg uit Utrecht richting Den Haag. Alles verloopt echter gestroomlijnd, en er schijnt een vriendelijk zomers zonnetje. Alle automobilisten rijden behoedzaam en voorzichtig. Er is overzicht. Het is veilig. Men houdt rekening met elkaar. Heeft oog voor elkaar.

Nu ben ik daar met de stagiaire, of misschien toch ook wel alleen, in onze eigen auto van nu, en rijd ik naar een client in de wijk. Het is erg druk, spitsuur misschien, en het duurt nog wel even, voor dat we de brug over zijn. Die tijd kan ik niet wachten, want ik moet op tijd bij de volgende client zijn.

Plotseling stap ik de auto uit (op een van de middelste stroken). Ik weet niet waar ik de auto laat, en of deze nu in de weg staat, ik denk het niet, ik denk dat de auto samen met mij verdwijnt. Ik steek heel voorzichtig de stroken rechts van mij over. Dat kan nu wel, want het verkeer staat nu stil, men ziet mij en stopt voor mij. Het is wel een beetje spannend, strook voor strook, maar het gaat prima. Ik begrijp zelf niet zo goed waarom ik dit doe, maar er is een reden voor. Ik gebaar de andere automobilisten dat ik hun dankbaar ben, weet dat het zo niet helemaal mag, maar het is goed gegaan. Ik loop, vlak voordat de weg de hoogte in gaat met de brug, langs het hek aan de zijkant naar een zijweg, met klinkers, die parallel loopt aan de snelweg. Het is een 'eenvoudige' weg in vergelijking met de snelweg, maar wel van grote waarde, en een weg waar ik mij veel meer op mijn gemak voel, veel meer thuis ben, en dus zekerder van mezelf. Bovendien schijn ik zo sneller mijn doel te bereiken.

Vlakbij het water is een vriendelijke woning, niet grenzend aan het water, maar tegenover de snelweg. Het is het ouderlijk huis van de stagiaire. Ze is er zelf nog niet. Ik sta in het gangetje. Ik hoor de moeder vriendelijk roepen 'kom maar verder hoor!'. Het is er warm en knus en gezellig. Er komen mij allerlei huiselijke geuren tegemoet. In de droom kom ik nog niet de woonkamer binnen. Er is een tussendeur met een glazen raam, bewerkt met een tekening. Ik heb nog niet naar binnen gekeken. Er is een houten vloer.

Ik zeg tegen de stagiaire dat we lopende of fietsend naar het station gaan, en dat we zodoende veel eerder bij onze bestemming komen, in plaats van heel lang met de auto op de brug te moeten wachten in de file. Dat bedenk ik tot mijn schrik, dat mijn werktas nog in mijn auto ligt, en hoe kan ik nu verder? De moeder van de stagiaire stelt mij gerust (hoewel ik haar niet ontmoet). Het zal goed komen. Ik zie een beeld van mijn geparkeerde auto, met de tas op de passagiersstoel, ergens in een rustig park, aan de Delft-kant van de Hoornbrug, dus in gedachten is het doel al bereikt, gewoon per auto, alleen ik kies blijkbaar een andere methode, maar de auto met tas is allang gearriveerd, alleen ik zelf nog, en de stagiaire gaat mee, dus geen probleem, het komt sowieso goed, dat heeft de moeder mij ook duidelijk gemaakt.