In de droom was er een verteller van mijn verhalen. Het was een Japans getekend poppetje, met schattige kwikjes en rode appelwangetjes. Een strik bovenop haar hoofd. Ze zat parmantig op een heuvel. Een beetje zoals het tekenfilmfiguurtje Dora. In beide handen droeg zij nonchalant een slinger, die ze af en toe heen en weer zwaaide: dan weer de ene slinger, en dan weer de andere. De betreffende slinger ging dan heel speels in golvende bewegingen door het heuvelachtige landschap. Twee glooiingen wisselden elkaar af, en zo werd het een waar kunstwerkje. De slingers vertegenwoordigden mijn levensloop. Dus blijkbaar waren er twee levenslijnen te herkennen.
Ik liep over de Herengracht. Ons pand stond er nog. Mijn etage was helemaal lichtblauw geverfd. Er stonden voorjaarsplantjes in felle kleuren voor het raam. Het zag er heel vrolijk uit. Je moest via een ladder naar de erker, om binnen te komen. Je moest wel voorzichtig zijn. Het leek ook wel op een klein huisje aan zee, bijvoorbeeld ergens in Griekenland. Ik rook de zeelucht, voelde de vrijheid van het aan zee zijn, hoorde de meeuwen. Boven Herengracht 1 was een en al licht en lucht, en vlogen vogels vrolijk in cirkels, niks geen drukke stad en uitlaatgassen. Niet iedereen wist ervan dat ik de ladder ging beklimmen. Dus dat moest ik mooi zo zien te houden. Ik moest wel extra letten op de veiligheid, want de ladder stond een beetje wankel. Toen bleek, dat aan de buitenkant van de erker bedden met kussens waren geplaatst. De kussens waren extra zacht en donzend, met kraakhelder witte kussenslopen. Er lagen jonge mensen te slapen, die net feest hadden gevierd in de nacht. Misschien waren wij dat zelf wel. Mijn moeder kwam erachter dat ik de ladder aan het beklimmen was. Ik vond dat niet leuk. Ik wou dit buiten haar zicht doen. Binnen op mijn etage was een tentoonstellig van kunstvoorwerpen. Alles in verschillende soorten kleuren blauw. Het was er heel gezellig.
Mijn ouders gingen op vakantie, of mijn vader ging naar de Ark. Ik hielp met het inpakken van de tassen. Er bleven veel onverwerkte ervaringen van mijn ouders achter. Ik ervaarde dit als stoffig, ingewikkeld en loodzwaar. Ik dacht er eerst aan dat zij op vakantie konden en ervan konden genieten. Dan zou ik dit wel opruimen. Dan hoefden zij dat niet te doen. Maar toen ik er eenmaal voor stond, zei ik nee! Ik ga het niet eens opruimen. Die rommel gaat regelrecht de kliko in. Daar heb ik niets mee te maken. Ik ga het niet eens meenemen naar Drenthe.
Ik reed met Amber in Rijswijk, in de buurt van 'de bult', een heuvel over de weg, vlakbij het zwembad. Amber zat achter het stuur. We zaten druk te kletsen. Ik zie oh, nu moet je wel even meer vaart nemen, want we moeten de bult over. Die bult was ook wel een stuk speelgoed van de kinderen, met losse railsjes. Amber ging vaart meerderen. Ze was al wel aan de late kant. Ze deed haar uiterste best. Het was best wel even spannend, of we niet naar achteren zouden zakken en andere auto's zouden raken. Maar het ging helemaal goed. Ze haalde de top glansrijk. Vervolgens daalden we rustig af. We waren heel blij en opgelucht.
Ik had een nieuwe woning met een 'inklapkeukentje', zoals het speelgoed van de kinderen. Ik vond zo'n keukentje wel heel onhandig. Maar toen veranderde het keukentje in een tv-meubel dat mijn vader in de Ark krijgt. Dat was wel veel beter in gebruik. Ik moest er allemaal nog wel erg aan wennen. Het was in mijn ouderlijk huis, of dat van Monique. De trap naar de eerste verdieping had gifgroene bekleding. Dat zag er niet mooi uit. Daar moest ik helemaal aan wennen.
Ik was in een hotelkamer. Dat was ook wel de gymzaal van het LMC. Het was dus een veel te grote ruimte voor een hotelkamer. De ruimte was omgeven door andere ruimtes, waar veel bedrijvigheid was. Mensen liepen af en aan. Het was een schoool of een ziekenhuis. In de hotelkamer zelf was verder niemand. Hier was dus rust. Maar niet in de spullen. Want alles lag door elkaar, en ik kon er maar geen orde in brengen. Ik had de rommel zelf niet gemaakt, en het waren niet mijn spullen. Het lukte mij niet om de spullen op te ruimen. Dat kwam omdat het dus niet mijn spullen waren, en omdat ik er wellicht eigenlijk niet aanwezig was, maar 'erboven hing'. Dat was wel frustrerend. In een ander 'filmbeeld' zag ik Amber heel rustig zitten in de trein naar Amsterdam. Er werd gezegd dat ik anders gerust ook bij Amber mocht gaan zitten, lekker rustig in de coupé, wat naar buiten staren, wat eten. Dat wou ik wel, maar eerst moest deze rommel opgeruimd worden. Toen was ik op de eerste etage, en keek ik zo naar beneden op de hotelkamer. Het was ook wel het atrium van het Scheper Ziekenhuis. Ik realiseerde mij dat iedereen mij dus had kunnen zien in die hotelkamer. Ofwel omdat het plafond open was, ofwel omdat er overal glazen wanden waren. Ik voelde mij hierdoor minder goed beschermd, maar het was op zich nog wel te doen. Op deze eerste verdieping was een kermis. Er was een vreselijke herrie. Ik raakte er helemaal in verstrikt. Werd meegesleurd door een botsauto. Toch was het allemaal wel prima te hanteren. Het was een voorbijgaande onrust. Het leek veel heftiger dan het was. Het bleek dat je vanaf de derde etage zo loodrecht naar beneden kon klimmen, en dan zo achter elkaar alle spullen in de hotelkamer kon opruimen. Dus ik was van plan dat meteen te gaan doen. Ik kreeg ook hulp van alle kanten. Dus zo kwam het helemaal weer goed!!
Ik was een jong meisje van een jaar of 10, ergens in de jaren '50. Ik zag er prachtig uit, in een creme-witte jurk, van de zijden stof uit India, waar ook mijn trouwjurk van gemaakt is. Ik liep trots door Leiden. Voelde mij blij en vrij. Om mijn middel zat een donkerbruine strik, die bij de jurk hoorde. Ik had dunne, lange blonde haren. In het haar eenzelfde bruine strik, iets kleiner. Ik had een lang, slank postuur en was iets te mager voor mijn lengte. In de droom was ik duidelijk een 'ander meisje' dan wie ik vroeger was. Maar ik herkende wel de innerlijke rust, de bescheidenheid, de tevredenheid, het gedienstige, het introverte. Ik zag mezelf van een afstandje, en ik zag een hele speciale twinkeling in mijn ogen, die ik nog niet eerder zo gezien had. Daar werd ik heel blij van. Ik was op weg naar een kledingwinkel, waar ik een lichtbruin sjaaltje met donkerbruine print had laten liggen, van zijde. Het hing aan het uiteinde van een kledingrek. Ik bedacht met dat de verkoopster misschien wel zou denken dat het bij hun collectie hoorde. Ik moest haar zien uit te leggen dat het mijn eigen sjaaltje was. Dat zou vast goed komen.
Ik was op het eiland Celebes, Indonesië. Er was een blauw fluwelen driehoekje op de landkaart. Het was als een stukje tapijt. Prachtig donkerblauw. Op de landkaart was het niet echt Celebes, maar een 'verborgen wereld'. Er woonden mensen, maar er waren geen winkels. Hoe komen ze dan aan hun voedsel? Weet ik niet, maar ze kunnen daar wel leven. Als je kleren strijkt en deze daar neerlegt, dan vormen zij de vormen van het eiland: licht en zonnig.
Op de zolder van Simone's ouderlijk huis zijn spullen klaargezet voor vertrek. Simone wil de spullen ophalen en vertrekken. Maar zware dingen kunnen niet mee, zoals de naaimachine. Iemand komt mij uitlachen. Ik jaag haar weg. Ik ben weg. Stukjes bruine wol blijven achter. Ik heb geen tijd om deze op te ruimen. Ik ben in het centrum van Den Haag. In een scherpe bocht lig ik in de berm. Wellicht opzij gereden door een auto. De bestuurder heeft het niet gezien, reed door, had het niet in de gaten. Het lijkt heel hopeloos, maar binnen de kortste keren zit ik weer op de fiets, op eigen kracht overeind gekomen. Ik ontdek een binnenweggetje via de Driesprong en zo sta ik in een keer in Kwintsheul. Ook wel via de Hollewatering, waar de winkel van Zuiderwijk nog bestaat, helemaal volgepropt met handwerkspulletjes en mevrouw Zuiderwijk die klaarstaat om ons te woord te staan. Ik zie een grote verzameling gestreepte handschoenen, met fijne streepjes in de kleuren van de Duitse vlag. Het zijn mooie handschoenen. Het is een grote partij. Zijn het werkhandschoenen voor alle tuinders in Kwintsheul? Als cadeautje en/of uiting van compliment? Mevrouw Zuiderwijk doet net alsof ze nergens van weet, helpt snel een andere klant. Ze staat daar keurig in winkelschort. Er is prachtig mooi zonlicht in het dorp en ik ruik de geur van de zee. Mijn ouders zitten in de serre van het ouderlijk huis. Maar die serre is nu aan de voorkant, op de verhoging, gemaakt met pallets. Ze zitten dus in een soort glazen huis op pallets. Ik vind dat wel mooi. Eindelijk in de picture! Namelijk: voor het huis, en niet meer erachter. En op een verhoging dus. Het stemt mij wel tevreden. Je moet je ouders hoog houden! Dat is belangrijk! Het is de plek waar mijn grootouders vroeger altijd zaten. Voor mijn vader heb ik een jubileumblad van de CCWS meegenomen (in de droom heet de veiling nog CCWS). Hij zegt meteen "Oh, die geef ik wel aan pa." Mijn opa leeft dus nog in de droom, en woont in de bungalow naast het ouderlijk huis, met oma. Aan mijn moeder geef ik het blad Flow cadeau: ook weleens een keertje leuk. Ik zeg dat het woensdag is, en dat ik dus niet kan logeren. Ze krijgen ook nog een gebloemde Boeddha cadeau. Maar die vergeet ik uit mijn tas te halen. Hij rolt vanzelf uit mijn tas en komt zodoende min of meer tot leven. Het is een lachende Boeddha. Hij is prachtig vormgegeven in blauwe bloemen. Ik word heel vrolijk van het beeldje. Ik denk oh ja, dat is er ook nog. Mijn ouders kunnen het beeldje niet zien.
Ik zou iets afgeven bij de boerenfamilie in Wachtum. Ze wilden niet dat ik in het donker kwam, ivm 'de stille route'. Dat hoefde ook niet, want ik zou het met de auto brengen. Ik was het dorp bijna uit, richting ijsbaan. Ik was aan het collecteren. Toen bedacht ik mij in een keer dat ik wel moest fietsen, omdat Hessel met de auto naar het werk was. Ik zocht contact met de familie, maar toen was ik er in een keer al. Ze hielden in het weiland een groot verrassingsfeest voor moeder. Ik dacht de moeder van de vader. Ze vertelde in de camera over haar kinderen. Ze had niet door dat haar kinderen feest voor haar vierden, met vuurwerk.
Er is een grote zaal, met veel zijkamers. Het is een soort sportevenement. Het is er veel te druk en rumoerig. Het blijkt een huis te zijn waar we tijdelijk wonen. Ik zie de woonkamer met aangrenzende keuken. Het is ook wel een soort paviljoen van GGZ. Ik ben heel blij met de goede sfeer, en roep het uit van vrolijkheid. Er zijn schuifdeuren naar buiten. Daar kun je heerlijk in de zon zitten, met uitzicht over het weiland. Tegenover mij de bank en de tafel van de kinderopvang, die buiten staan. Het blijken huisjes van Center Parcs te zijn. De bank en tafel staan bij het aangrenzende huisje. De jonge Hessel als vader, die Hugo op de bank tilt, als baby. Ze dragen beiden weinig kleren, omdat het bloedheet is buiten. Ik zit binnen met medewerkers van het Rode Kruis. Daar kom ik achter als een van hun vraagt wat voor werk ik doe. Oh, ik hoor hier dus niet bij te zitten. Maar dat maakt voor hun niet uit. Ze zijn heel vriendelijk. Ik loop door de drukte naar mijn vriendinnen. Dat is eindelijk niet meer dat vervelende vriendinnenclubje. Ze zijn heel vriendelijk en zitten op een halfronde bank, als kandidaten van de Voice of Holland. Ik zit met hun in een bomvolle bus. Grote wagens passeren treinen, als vrachtwagens de grote cabine pal naast ons rijden. Maar alles is veilig. We blijken te gaan golfsurfen in Spanje. Maar dat weet ik niet zeker. Het kan ook ergens anders zijn. Waarom ben ik hier aan begonnen? Het kost heel veel geld. Maar het avontuur is goed en later kan je meepraten met de verhalen. En Amber heeft het ook gedaan. Ik draag een te kleine BH en een te kleine blouse. Ik ben mijn badpak vergeten. Mijn klasgenote zegt dat ik daar wel een badpak kan kopen, omdat er in het buitenland ook een Hema is. We zitten achterin de bus.