maandag 30 september 2013

Schoenen

In een droomfragment zie ik een groot veld vol met grafstenen.
Het zijn allemaal dezelfde grafstenen. Het is ergens midden in Frankrijk.
Eerst ben ik wat verbaasd, maar toch is het niet eng of luguber.
In de droom is het iets gewoons. Dat de dood er gewoon bij hoort.
Ik ben hier op vakantie. We lopen even langs dit veld, en dan lopen we door.
In een ander fragment heb ik een hele lange reis gemaakt.
Ik reisde steeds per bus, zoals in India.
Voor mijn gevoel heeft de reis enorm lang geduurd, jaren en jaren.
Ik kijk er met plezier op terug. Ik ben bijna bij de overstapplaats.
Op de overstapplaats moet ik nog een stukje met de trein. Dat zal langzaam gaan.
Een boemeltreintje, zogezegd. Dat treintje brengt mij dan op het vliegveld.
Daar pak ik het vliegtuig, en dat zal razensnel zijn. De vliegreis zal van zeer korte duur zijn (nog geen vijf minuten). Daarna zal ik definitief op de plaats van bestemming zijn.
Echter, het feest lijkt niet door te gaan. Vlak voordat ik arriveer op het station, bemerk ik dat mijn rugtas half leeg is. Blijkbaar had ik deze open laten staan (zoals op de Borubudur in Indonesíë). Er ontbreken spullen. Dat is op zich niet zo erg, maar het blijkt nu dat ik geen schoenen aan heb, en die moet ik wel dragen, want anders ben ik veel te kwetsbaar, zonder schoenen. Ik loop graag op blote voeten, maar op deze plek is dat onverantwoord. Ik moet dus teruglopen om mijn spullen, en vooral mijn schoenen terug te zoeken. Dit moet eerst plaatsvinden, voordat ik weer verder kan. Dus ik loop terug, maar dit wordt een eindeloos verhaal, waar geen einde aan komt. Ik bewandel woonhuizen die aan elkaar grenzen, en kom van de ene tienerkamer in de andere. Het is allemaal privé-terrein, en ik wil hier helemaal niet zijn, vind het veel te privé, maar elke keer kom ik weer in zo'n kamer. De kamers zijn gezellig ingericht, met veel kleur, ook lekker slordig, wat ik juist wel leuk vind, veel tierelantijntjes aan de muren, veelal kamers van jongens. Ik kom steeds kleding tegen in allerlei kleuren, op het laatst word ik er gek van, ook steeds van die overgangen tussen die kamers, van in welke kamer ben ik nu weer, en dit is veel te privé, en wat moet die moeder van die jongen wel niet denken, maar ik kan er ook niet aan ontsnappen, omdat ik hier nu eenmaal aan begonnen ben. De vloeren van de kamers zijn zacht, ook bezaaid met kleding, als gespreide bedjes zogezegd. Blijkbaar hebben tienerjongens mijn schoenen meegenomen. Het zijn mijn Meindl reisschoenen. Het verbaast me hoe 'n lange reis ik eigenlijk al gemaakt heb, dat ontdek ik nu pas, nu ik die hele route terugloop. Op deze manier kom ik erachter dat ik al ontzettend ver gekomen ben, dat ik al ontzettend veel bereikt heb. Blijkbaar is het de enige manier om hier achter te komen. Dat is op zich wel positief, maar ondertussen ben ik nog steeds mijn schoenen kwijt, en verkeer ik nog steeds in dit doolhof van kleurige kleding. Aan de andere kant bedenk ik mij ook dat ik mij niet zo druk hoef te maken, omdat ik dit allemaal droom, en het dus niet echt is.



OVER HET algemeen symboliseren schoenen hoe je in het leven staat. Ze suggereren dat je een solide basis hebt en met beide voeten op de grond staat.
Als je van schoenen wisselt, verwijst dit naar een rol die verandert. Je kijkt anders tegen het leven aan. Wanneer je je schoenen vergeet, suggereert dit dat je beperkingen achter je laat. Je weigert om je te conformeren aan een bepaald idee of houding.
Wanneer je droomt over oude, afgedragen schoenen zegt dit dat je door volharding en hard werken, succes zult vinden. Deze droom kan ook betekenen dat je vrede hebt met wie je bent. Als de schoenen nieuw zijn, dan suggereert je droom dat je mischien iets te zelfverzekerd bent in je succes. Een andere uitleg is dat je je op een (levens)pad begeeft dat nieuw voor je is.
Als je droomt dat je verkeerde schoenen aanhebt voor bepaalde gelegenheid, duidt dit erop dat de progressie in je leven bewerkelijk zal zijn. Je zou de verkeerde richting ingeslagen kunnen zijn en wellicht je doelen moeten heroverwegen.
Een droom waarin je geen schoenen aanhebt, duidt op weinig zelfvertrouwen. Je zou bezig kunnen zijn met kwesties aangaande je identiteit. Wanneer je dus droomt dat je je schoenen verloren hebt, suggereert dit dat je op zoek bent naar wie je werkelijk bent.
(Droomwoordenboek)

zondag 29 september 2013

Feest

Het is overal in het dorp feest, waar je ook komt, en wij doen nergens aan mee.
We wisten ook helemaal niet dat dit feest zou komen, hadden alle aankondigingen genegeerd, hadden andere bezigheden. Nu probeer ik hier en daar 'half' mee te doen, maar dat werkt natuurlijk niet.
Het Zuster Mohrpark is nu een heel groot grasveld, met prachtig egaal sapgroen gras. Er worden Oud-Hollandse spelen gehouden. Het lijkt erg op het Vondelpark, maar dan een veel mooiere versie.
Het is hier erg gezellig, en ik besluit een tijdje te blijven. Ik kom een meisje tegen waar ik niet zo vriendelijk tegen doe. Haar vader hoort het, en neemt het mij erg kwalijk, terwijl het eigenlijk als grapje bedoeld was, en om haar uit de tent te lokken. De vader stelt het niet op prijs. Ik denk ach, ik ben toch aan 't dromen, dus het is niet echt. Ook moet ik naar de gym, ben ik weer een kind. Ik ga samen met twee buurvrouwen, die zo oud zijn, dat ze elkaar ondersteunen. Ik heb geen zin in dat langzame gedoe en ben (expres?) dingen vergeten, b.v. mijn gympak, moet dus steeds terug naar huis. Ik zeg dat ik er wel achteraan kom op de racefiets. dan 'ben ik tenminste vrij', hoef ik niet verplicht in hun tempo mee te lopen. Het is miezerregen en het is de sfeer van vroeger, met mijn twee vriendinnen.

zaterdag 28 september 2013

De zorg

Met een clubje collega's ga ik buiten koffie drinken, op een groot industrieterrein.
Het ziekenhuis bevindt zich op dit terrein, maar wij hebben dus even pauze, en we zitten hier in onze witte uniformen. De meesten van ons dragen jurken (ik ook) en veel collega's roken ook. Het speelt zich af in de jaren '80, waarin het nog heel gewoon is dat je rookt. De dames zijn druk aan 't kwebbelen. We pakken improvisorisch wat stoeltjes, en gebruiken een kist als tafel. Al gauw komen er peuken in een leeg bekertje waar nog een beetje koffie in zit. Dat vind ik er altijd zo vies uitzien. Naast ons ligt een grote blank houten balk, van een enorme lengte. Daar moet straks iets mee gebeuren dat nogal belangrijk is, maar we weten niet wat. Het lijkt op de balk in je eigen ogen, in de uitspraak uit de Bijbel (van vergeet niet de balk in je eigen ogen te zien als je naar de ander kijkt). Om ons heen zijn mannen druk aan het werk, en nu en dan groeten ze ons. Langs de balk komt een grote vrachtwagen aanrijden. De bestuurder stapt uit, loopt recht op mij af, kijkt mij diep in de ogen. 'Moet ik alvast iets meenemen naar binnen?' Vraagt hij. Hij schijnt mijn man te zijn, maar ik herken hem niet. Ik geef hem twee blikjes met crème mee: niveau crème en de Atrix handcrème, die tijdens mijn jeugd altijd in het keukenlaatje lag, omdat mijn moeder deze vaak kocht. Hij pakt het aan, houdt de doosjes in één hand, en op elkaar vast.
In een ander fragment verzorg ik een vrouw thuis. Ze is mijn docente aan de pabo, maar wil niet laten merken dat ze mij kent. Ze wil heel graag weer aan het werk, en net doen alsof er niets aan de hand is, maar dat gaat niet meer, daar is ze veel te ziek voor. Ze wil morgen weer aan 't werk en niemand kan dit uit haar hoofd praten. Ik besluit er niet zo'n groot onderwerp van te maken. Zojuist heb ik haar helemaal verzorgd (wat een heel groot karwei was, maar ik kon er uitgebreid de tijd voor nemen). Nu gaan we nog een stukje lopen. Ik wil haar bewust maken van het feit dat overhaasten in haar geval niet goed is (zoals bij een Parkinson-patiënt, die dan in één keer heel snel kan gaan lopen als ze eenmaal op gang is gekomen, maar dan wel meer kans loopt om te gaan struikelen). Het eerste stukje loopt de vrouw veel te snel. Na een paar keer oefenen gaat het al een stuk beter. Ik voel haar frustratie. Ik zeg dat ik haar steeds bij de voornaam wil noemen, maar dan toch 'mevrouw' moet zeggen. Ik realiseer mij dat ik hier te lang bezig ben, en dat andere mensen op mij wachten (iets wat heel vaak terugkeert in dromen). Ik heb deze mensen wel ingelicht dat ik later zou komen, maar inmiddels is het 11.15 uur, dus veel te laat. Ik moet het hier tactvol zien af te ronden, ook al zie ik veel verdriet bij deze vrouw. en maak ik mij zorgen over hoe zij zich flink gaat houden op het werk, terwijl het gewoon echt nog niet goed gaat.

Prikaccident

Zoals terugkomt in veel dromen, ben ik in het ziekenhuis, en is het niet duidelijk of ik nu vepleegkundige of patiënt ben. Ik ben op zoek naar mijn rol, mijn functie, naar welke plek ik dien in te nemen. Ik wacht maar af hoe anderen op mij reageren, dan kom ik er misschien zelf wel achter. Gezien mijn fijne herinneringen aan werken in het Scheper Ziekenhuis, zijn de dromen over dit ziekenhuis ook altijd licht en vriendelijk, mensen die hard werken, met hart voor de zaak, ook al is er dan wel sprake van veel hectiek, en weet ik niet waar ik aan toe ben. Door het feit dat ik er een aantal jaren gewerkt heb, heb ik wel het gevoel dat ik het ziekenhuis goed ken. Dat komt ook, omdat we toen net van de Randstad naar Drente verhuisd waren, en ik het niet gewend was dat alle mensen elkaar groetten. Dat werd in dit ziekenhuis volop gedaan, en altijd vriendelijk, hetgeen maakte dat ik er snel vertrouwd werd. Dat is zo gebleven, en dat is dus ook het geval als ik er als patiënt kom. In de droom zou ik een afspraak hebben met de internist die mij vroeger in behandeling had. Eerst zou ik er als patiënt heen, maar later bleek dat er een personeelsuitje was, waar ik ook naartoe ging, in de functie van verpleegkundige. Ik ontmoette de internist na zoveel jaren weer. Hij groette mij hartelijk. Hij was een stuk magerder geworden, en had een veel te grote (jaren 70)bril. Hij moest erg lachen, zat temidden van dit gezelschap, had het erg naar zijn zin. Daar moest ik dan weer om lachen. Het deed ook wel denken aan de Betriefsausflug, destijds, met het Krankenhaus Melk. Nu bleek dat ik toch ook moest werken op de afdeling. Het was druk, en de dagdienst had geen tijd gehad om alles opgeruimd achter te laten. Dit hadden ze ons ook wel overgedragen. Ik ruimde alles eerst op, waaronder ook de container met gebruikte injectiespuiten. De spuitjes zagen er heel modern uit, heel smal, in een vorm die ik nog nooit eerder gezien had. Ik moest dit voorzichtig opruimen en dat deed ik ook. Echter, er stak een spuitje naar buiten, deze was niet goed in de container geworpen. Ik prikte mij aan de naald. Daar baalde ik erg van. Meteen was ik heel praktisch: ik zei tegen mijn collega dat ik mij geprikt had aan een gebruikte naald, en dat ik nu 'de molen' in moest van bloedonderzoeken, en dat dat de organisatie veel geld zou kosten, wat ik vervelend vond. Daar kwam dan nog bij dat ik tijdens de onderzoeken steeds van de afdeling zou moeten, en dat zou dan weer een extra belasting zijn voor mijn collega's. Daar baalde ik ook van.

vrijdag 27 september 2013

Taartjes en medicijnen

Droom gisteren:

Ik was in het ouderlijk huis op zolder, en er stonden overal taartjes en lekkernijen, om van te eten.
Er was echter veel teveel, waardoor ik het overzicht niet meer had.
Ik wist niet waar te beginnen, dacht dat ik het één tekort zou doen als ik bij het ander zou beginnen.
Wou niemand teleurstellen (mensen die deze lekkernijen gebracht hadden).
Zag echter geen keuze, omdat ik anders misselijk zou worden.
Kon dus geen keuze maken.

Droom vannacht:

In het ouderlijk huis met allemaal mensen. Teveel mensen. Ik verlies het overzicht.
Wil naar de gang gaan, om even afstand te nemen.
Mijn moeder staat voor de voordeur, kijkt door het raampje naar binnen.
Ik laat iemand anders de deur open doen, loop verder om ergens anders een luchtje te scheppen.
Vind geen plek, Het huis is groot genoeg, maar ik kan nergens even alleen zijn.
Mag niet naar de zolder. Is op de één of andere manier niet mogelijk.
Mensen doen een appèl op mij, stellen vragen die niets met mij te maken hebben.
Ze hangen zich op aan mij, maar ik weet ook het antwoord niet.
Ogen prikken in mijn rug, nergens privacy. Onrust.
Ik zit in een ruimte, die grenst aan het water, ergens in Utrecht (Maarssen).
Ook hier is het druk. Ook hier geen rust te vinden. Familiereünie.
Ik moet medicijnen innemen. Het blijkt 'de pil' te zijn.
Ik zeg dat ik de pil niet gebruik, maar toch moet ik deze innemen.
Het is een heel gek medicijndoosje, met onoverzichtelijke vakjes.
Ik voel mij heel slecht op mijn gemak. Er is geen goede sfeer.
Alle pillen liggen door elkaar. Dat is niets voor mij, maar ik kan er niets aan doen.
Ik weet niet welke pil voor wat is.
Er zijn allemaal familieleden die mij schijnen te kennen, maar ik ken hun niet.
Jonge kinderen vliegen mij om de hals, maar ik heb hen nog nooit eerder gezien.
Ik ben hun tante, en ze zijn dol op mij.
Ik vind het niet leuk voor de kinderen, dat ik hun niet herken.
De ouders letten niet goed op. Een jongetje van tweeëneenhalf pakt een blauw capsule.
Hij denkt dat het een snoepje is. Ik zit er nog met een omhelzend kind op schoot.
Er zitten allemaal mensen omheen, maar niemand grijpt in.
In een flits schiet ik naar de jongen toe, en haal het pilletje uit zijn mond. Nog net op tijd.
Niemand schrikt, of kijkt op. Ik voel me hier erg alleen in staan.

maandag 23 september 2013

Honden en appels

Droom gisteren:

Ik zwom in de Iberenplas, en zag een tennisballetje in het water drijven. Het bleek van een hond te zijn. Ik gooide het balletje naar de hond. Binnen de korste keren bleven er steeds balletjes komen in het water, en honden van alle kanten, en bleef ik eindeloos balletjes gooien. De baasjes stonden lachennd aan de kant. Ik bleef in het water. Het was een mooi evenwicht, ik en de honden. Het voelde heel vertrouwd om 'alleen met de dieren' te zijn, en om zonder woorden hun taal te spreken.


Droom vannacht:

Achter het ouderlijk huis onderhield ik een moestuintje, samen met een gepensioneerde meneer, die heel nauwkeurig met het gewas omging. Ik had een halfje volkorenbrood meegenomen voor de eenden (de eenden waren hier niet, dat was te klein, maar die waren wl in het park in het dorp). De man werd boos, en zei dat ik dat brood niet aan de eenden mocht geven, omdat het 'te chemisch' was. Hij kwam op een idee van een mandje met appels. Het leek me leuk om dat mandje naar zolder te brengen. In de 'torenkamer' op zolder zat een vrouw al dagenlang in haar eentje, te lezen en te studeren. Ik wilde haar heel graag een attentie brengen, en dan meteen weer vertrekken, haar verder niet storen. De man bracht mij met de appels op een goed idee. Het waren echter geen verse appels. Er zaten hier en daar plekjes, en sommige appels waren reeds in stukken gesneden. Dat kon natuurlijk niet! Ik legde de appels ergens in het tuintje neer, en verving deze door prachtige rode glimmende appels. Helemaal tevreden (want het mandje zag er gezellig uit, zoals een traktatie voor op school) wilde ik met de appels naar boven gaan. Toen zag de man mij, en werd weer boos. Ik werd er nu wel moedeloos van, want mijn bedoelingen waren toch goed?

(Overdag: ik fiets naar mijn werk, en ik kom de man met het serieuze gezicht tegen..............het is een oude man, en hij is in de tuin aan het werk......................'s avonds kom ik de man tegen die hij in de droom aanvankelijk was....................dat is een tuinman die ik ken, en die ik alweer een tijdje niet gezien had................hé Ester, groet hij......................)

donderdag 19 september 2013

Kijkduin

Samen met mijn moeder ga ik naar Kijkduin.
Het is in de periode dat we vaak met Sheila gaan wandelen, in Kijkduin.
In die tijd gingen we soms wel drie keer per week.
In de droom is Sheila niet mee.
We parkeren de auto, en lopen naar de boulevard.
Het blijkt nu, dat de boulevard 'ondergesneeuwd' is met duinzand.
Alles is nu duin geworden:
de boulevard, het pleintje, de muziektent, de trap.
Het vuurtorentje steekt er nog net een beetje bovenuit.
Het hotel en de restaurants zijn niet 'ondergesneeuwd' en nog wel enigszins begaanbaar.
Mijn moeder kijkt bezorgd naar al dat zand.
Ze denkt bij zichzelf 'wat zal de natuur allemaal nog meer van plan zijn?'
Ze maakt zich zorgen om die plotselinge verandering.
Ik, daarentegen, maak mij in het geheel geen zorgen.
Ik spring in het zand, zoals ik ook in sneeuw zou springen.
Het opgestoven zand ziet er overigens prachtig uit:
glooiend, met mooie richels, mooi hard.
Dat komt omdat de zee 'overal gekomen is'.
Er is geen stukje zand, geen duin, waar de zee niet gekomen is.
En dus zijn er mooie glooiingen en richels achtergelaten in het zand.
In die zijn lijkt het 'zandlandschap' niet op een duinlandschap.
Het lijkt meer op een 'strand als heuvellandschap'.
Mijn moeder vindt het een bedreigend idee, dat de zee overal gekomen is.
Want: wat kan de zee nog meer van plan zijn dan?
Straks staat heel Den Haag onder water!
Ik maak mij ook hier totaal niet druk om.
Ik vind het juist prachtig dat de zee overal gekomen is.
Het feit dat de zee overal gekomen is, maakt voor mij dat het verhaal 'klopt'.
Ik aarzel even, en loop dan vanaf de trap zo dwars het zandlandschap in.
Nu blijkt het de boulevard van Hoek van Holland te zijn.
En het lijkt ook wel op de Waddenzee.
Ik loop 'zigzag' naar beneden, en het lijkt wel alsof ik aan 't skiën ben.
Aanvankelijk vond mijn moeder dit doodeng, maar nu is ze blij, opgelucht.
Ze vindt het fantastisch, en is heel trots op mij.
Zelf geniet ik er ook heel erg van, ben ik heel blij, ik voel het vanuit mijn buik.
Hier en daar zak ik tot mijn middel weg in het zand.
Mijn moeder zou dit anders heel eng hebben gevonden, maar ik ga gewoon mee met de flow.
Zelf vind ik het helemaal niet eng. Door de vaart die ik maak, schiet ik vanzelf wel weer los.
Ik zal nog wel vaker vast komen te zitten, maar dat geeft niet.
Ik ben immers in beweging, dus dan schiet ik vanzelf wel weer los.
Ik vind het fantastisch, vooral omdat ik nu richting zee ga.
De zee wacht op mij, en ziet er rustig en kalm uit.
Het is een tropische zee, met een prachtige blauwe lucht.

dinsdag 17 september 2013

Schoolvriend

Met het gezin logeren we in het huis van mijn vroegere schoolvriend P., in Leiden.
Op school was ik goed bevriend met P. P. maakte de opleiding niet af, ging in de psychiatrie werken, werd daarna helaas zelf opgenomen in de psychiatrie. Hij is gewoon veel te lief en zacht voor deze wereld.
We hebben het er heel er naar ons zin, en P. is heel gastvrij voor ons. Hij is het niet gewend om mensen over de vloer te hebben, want hij woont hier alleen, en leeft erg op zichzelf. Maar hij haalt alles uit de kast om het voor ons gezellig te maken. Normaal gesproken is hij thuis, maar omdat wij hier nu logeren, trekt hij er vaker op uit, bijvoorbeeld in zijn eentje de stad in. Dan wordt het hem te druk in zijn eigen huis. Dat is niet erg, want hij is alleen maar enorm blij dat wij er zijn en bovendien stimuleert het hem om vaker de deur uit te gaan. P. is namelijk bij vlagen erg depressief. Als hij thuiskomt, wacht ik op hem, maak het hem gezellig, stel vragen, luister naar hem, hebben we gesprekken bij het haardvuur en een brandend kaarsje, kop warme chocolademelk. P. vindt het heerlijk, leeft er helemaal van op, kijkt angstvallig naar de hoeveelheid dagen 'hoe lang blijven ze nog, hoe lang mag ik nog van dit gezin genieten?' Hoewel hij erg geinteresseerd is in alle gezinsleden, trekt hij toch het meeste naar mij toe. Dat is niet erg. P. is een stuk liever dan de meeste andere mensen; iets wat je meestal ziet bij mensen die erg depressief zijn. Dat is hun trieste lot. Juist vanwege zijn lieve en ook innemende karakter ben ik erg gesteld op P., maar maak ik mij ook bezorgd om hem, wil ik graag voor hem zorgen, vind ik het moeilijk te accepteren dat hij desondanks qua grondstemming depressief blijft. Nu blijkt dat het huis van P. er op de benedenverdieping precies zo uitziet als mijn ouderlijk huis, in vroeger tijden. Er is weer de granieten vloer in de gang, de huiskamer heeft nog de schuifdeuren en het glas in lood. Het is allemaal alleen wat kleiner, donkerder, en ook wat mysterieus, iets wat ik wat griezelig vind, en niet helemaal kan thuisbrengen. En toch is het een heel fijn huis. Het blijkt dat wij bij P. mogen intrekken. Eerst begeeft hij zich dagenlang bovenin de kamer, tegen het plafond aan, zittend op de gordijnrichel (hij is zo klein als een vogeltje geworden, zit daar als een dood vogeltje ineengedoken, is erg depressief, er is geen kruid tegen gewassen, vindt het wel heel fijn om ons leven van een afstand gade te slaan). Ik heb er wat dubbele gevoelens bij: enerzijds ben ik blij dat hij in buurt is, zodat ik ook toch nog een beetje voor hem kan zorgen. Anderzijds voel ik mij door hem in een hoek gedreven, voor het blok gezet, door zijn houding gemanipuleerd. Voor dat laatste durf ik niet uit te komen, gezien zijn toestand, dat hij zo lief is, en gezien het feit dat we zomaar in zijn huis mogen verblijven. Daarna is hij dagenlang weg, en ik ben erg bezorgd: zwerft hij ergens rond door Leiden? Waar slaapt hij? Ik wil hem gaan zoeken, maar dat blijkt niet mogelijk te zijn. In die tussentijd moeten wij een beslissing nemen: trekken we bij P. in, of niet? We vinden het huis immers zo leuk, en zijn immers graag in de stad? De kinderen hebben het ook heel erg naar hun zin. Dan hakken we de knoop door: we gaan NIET bij P. intrekken. Reden is, dat we niet willen dat de kinderen hier naar de middelbare school gaan. Ze hebben het nu immers zo naar hun zin in Emmen. Bovendien zijn wij zo gehecht geraakt aan het platteland, dat we niet meer zouden kunnen aarden in de stad. Ik zie er erg tegenop om dit tegen P. te vertellen. Als we het hem vertellen, zit P. op de trap. Zijn broer zit boven hem op de trap. Zijn broer is speciaal meegekomen, om P. op te vangen. Ik vertel het nieuws, zie het intens teleurgestelde gezicht van P., kan wel door de grond zakken, maar ik wil en moet voor mijn gezin kiezen. Ik ben blij dat de broer van P. hier is. We verlaten het huis, maar ik zeg dat ik P. van een afstand zal blijven steunen. De broer is erg blij met mij, en vanwege het feit dat ik zoveel geef om P. Ga nu maar, zegt hij. Dat is ook beter voor jou. Dan verlaat ik het huis, dat nu weer mijn ouderlijk huis is. Het is goed zo.

zaterdag 14 september 2013

Kist

Ik krijg een bijzonder beeld door:
het is een hele mooie zachte paarse gloed, die glooiend over het landschap glijdt.
Tegelijkertijd ruik ik heel sterk de geur van lavendel.
Ik word er heel gelukkig van.
Hiermee ook het beeld van een klein kistje.
Ik schrik er een klein beetje van: is het mijn eigen doodskist?
Ook al zou dat zou zijn, dan nog is het vooral hoopvol, zo wordt mij doorgegeven.
Het zou wat onlogisch zijn, want het is een heel klein kistje, een sigarenkistje.
Het doet meer denken aan een kistje voor het opbergen van kostbaarheden.
Het gaat dan om kostbaarheden die ik zelf gemaakt heb, en die ook lekker ruiken.
Het hoeven niet altijd tastbare kostbaarheden / eigen maaksels te zijn.
Mijn blogs kunnen ook in het doosje, zelfs als ze niet uitgeprint zijn, maar wel op het net staan.
Het doosje 'weet' van elke stap die ik zet in de wereld, vooral op het kunstzinnige vlak.
Hier verstaat het doosje ook de goede gebaren en daden naar andere mensen onder.
En dat zijn er nogal wat! Wat dat betreft raakt het doosje nooit verzadigd.
Het geeft rust om alles - en dan vooral het meest kostbare - in dit doosje achter te laten.
In een ander fragment krijg ik een variant van het doosje te zien.
We zijn op een festival, zoiets als Middeleeuws Ter Apel.
Een dorpsgenote staat bij de kraam die de smederij uitbeeldt.
Er staat ook een echter smid, die zijn vak verstaat, en de leiding heeft.
De mensen achter de kraam dragen zwarte leren laarzen, en lange, witte schorten.
De schorten zijn vuil, van het nodige werk wat ze verrichten, en dat staat wel stoer.
Ze hebben heel wat werk te doen, opdrachten te vervullen.
Het zijn allemaal kunstzinnige opdrachten, en de mensen kunnen haast niet wachten totdat het klaar is.
Het publiek is erg enthousiast. Ze draaien dus goede zaken.
Uit tin wordt voor mij een klein kistje gemaakt.
Het wordt onder vuur gesmeed, en later wordt het ook nog gelast.
Het is een heel proces, dat ik kan volgen. Het is mooi om te zien.
Het resultaat lijkt op een Droste-blik (die ronde blikjes met een knielende vrouw).
Echter, als je goed kijkt, blijkt het helemaal geen Droste-blik te zijn.
Het is een tinnen, rechthoekig blik, niet al te groot.
Het blik is egaal, een beetje robuust (ouderwets) gesmeed, wat juist mooi is.
Dit maakt dat het niet helemaal exact rechthoekig is, en ook dat vind ik juist mooi.
Op het deksel is een rand gesmeed, ook in rechthoekige vorm.
Deze rand schiet hier en daar uit de bocht, en is niet overal recht, maar ook dat is juist mooi.
Ik ben er heel blij mee, voorál omdat het handwerk is, en ik het proces gevolgd heb.
Ondanks de drukte bij de kraam nemen ze alle tijd voor mij, en zijn er ook meer mensen bij betrokken.
De leerlingsmid maakt de rand, en laat dit goedkeuren door de seniorsmid.
Als het blikje af is, wordt mij verteld dat ik later zelf ook nog stuivermuntjes kan smeden op de rand.
Dat kan nu nog niet gebeuren, omdat dit nog een 'te vroeg stadium' is.
Als ik er, in een later stadium, 'qua psychische ontwikkeling', aan toe ben, dan mag ik de muntjes smeden.
Eerder niet! Ik ben er enorm blij mee, vooral ook met dit laatste advies.
Met dit gebaar krijg ik ook een rol in het smedingsproces, en dat beschouw ik als een enorme eer.
Ik laat van alle kanten mijn dankbaarheid blijken, en men voelt zich hier erg gewaardeerd door.
Nu blijkt dat we naast een circustent staan, waar elk moment een voorstelling gehouden gaat worden.
Het kistje blijkt nu een verkleinde vorm van de dekenkist te zijn, die we in huis als 'salontafel' gebruiken.
Ik vertel hoe trots we op deze kist zijn, en dat we ook nog een grotere versie hebben.


donderdag 12 september 2013

Hereniging

Ik droom dat ik langs de Seine in Parijs loop.
Er staat een hele dikke man, tegen de muur, naar het water te kijken.
Hij is zojuist met de trap naar beneden gelopen.
Hij is zooo dik, dat ie elk moment uit elkaar lijkt te spatten.
Het vet hangt er in blubbers bij.
Ik heb het zeer met de man de doen.
Hij lijdt onder zijn dik zijn.
Het was nooit op deze manier de bedoeling geweest.
Hij is een intens lieve man.
Ik loop verder, maar merk dat ik moeit heb de man achter mij te laten.
Ze zeggen dat het beter is dat ik verder loop.
Gedisciplineerd als ik ben, volg ik het advies op.
Onderweg wordt er geroepen dat 'er hardlopers gezocht worden'.
De Cascade-run van Icare Thuiszorg komt nog heel wat lopers tekort.
Ze vragen of ik ook wil meehelpen met zoeken.
Ze vragen of ik het niet kan vragen aan die man.
Dan zeg ik dat hij daar helaas niet toe in staat is, omdat hij veel te dik is.
Net zoals in het verhaal van de Kikkerprins, verandert de man in een mooie, slanke man.
Ik ben helemaal verrast, had dit niet verwacht.
De slanke man kan natuurlijk prima meelopen met de Cascade-run.
Naast dat hij heel goed is, vind hij het vooral ook heel leuk met de anderen.
Hij haalt graag geld op voor het goede doel, en is heel sociaal ingesteld.
Als ik terugloop langs de Seine, om de man op te zoeken, blijkt hij verdwenen te zijn.
Zojuist zag ik hem nog hier en daar langs de kade langslopen, met zijn atletische lichaam.
Nu blijkt, dat de man veranderd is in een klein blond jongetje.
Het jongetje staat op dezelfde plek als waar de dikke man in het begin stond.
Zodra het jongetje mij ziet, gilt hij het uit van blijdschap.
Hij heeft mij heel lang niet gezien, we hebben het heel lang (te lang) zonder elkaar moeten doen.
Het jongetje vliegt in mijn armen, en huilt van geluk.
Ook ik ben enorm blij en gelukkig. Het is een prachtige hereniging.
Ik ben overduidelijk zijn moeder, die hij heel lang niet meer gezien heeft.
Ik zie er echter heel anders uit: veel slanker, wat iel gebouwd, elitaire kleding, soort Gooise vrouw.
Wel ben ik in mijn hart gewoon dezelfde persoon.

woensdag 11 september 2013

Miauwke

Ik loop op de Heulweg, de straat van mijn jeugd.
Het is de Heulweg zoals op een prent van begin 20e eeuw.
Het blijkt een winkelstraat te zijn.
Het is eenzelfde drukte als in hartje Den Haag, toen ik op de Herengracht woonde.
Hier en daar heerst agressiviteit. Dat is onderhuids aanwezig.
Er breken onderhuids relletjes uit, politie is erbij, jongens vluchten weg.
Het winkelend publiek trekt zich hier niets van aan.
Het schijnt heel gewoon te zijn, maar ik kan er niet aan wennen.
Ik probeer maar een beetje mee te doen met het winkelend publiek, maar dat lukt niet goed.
Steeds word ik afgeleid, en voel ik mij begaan met de mensen om mij heen.
Ook ben ik bang dat er iemand in gevaar is, en dat ik er niet op tijd bij kan zijn.
Dan zie ik een mager, jong meisje een winkel uit schieten.
Ze is in paniek, doodsbang, en ze verschuilt zich onder een schooltafeltje in de winkelstraat.
Nu blijkt het een drukke, hectische straat in India te zijn, in de donkere avond.
Ik schrik heel erg van de actie van het jonge meisje, en ben erg begaan met haar.
Ze is doodsbang, en ze durft zich niet te laten zien.
Ze heeft lang blond haar, draagt een strakke spijkerbroek en nonchalante roze blouse.
Ze zou een fotomodel kunnen zijn, die weggevlucht is bij een fotoshoot.
Ik probeer op haar in te praten, maar het is totaal onmogelijk om contact met haar te krijgen.
Ze kijkt apathisch voor zich uit, met benen samengevouwen, armen om de benen, hoofd omlaag.
Sommige momenten kijkt ze mij aan, en dan schrik ik van de verschrikte ogen.
Het is met name beangstigend, omdat de schrik in de ogen BLIJFT STAAN.
De schrik wordt niet minder, verdwijnt niet.
Nu lopen we langs het huis van mijn jeugdvriendinnetje, dat in de droom aan de andere kant van de straat staat. Het blijkt mijn woning op de Herengracht te zijn. Tijdens de vakantie van de bewoners ben ik er af en toe gewoon naar binnen gewoon, púúr om even de sfeer de voelen. Dat moeten ze natuurlijk gemerkt hebben. Misschien heb ik wel blonde haren achtergelaten, of spulletjes verschoven.
Op zich schijnt het geen probleem te zijn, want de bewoners weten dat ik af en toe nog gewoon in mijn huis kom, aangezien het nog steeds mijn woning schijnt te zijn. Toch voelt het wel ongemakkelijk.
Mijn moeder raadt het af om er weer naar binnen te gaan.
Dan zie ik Miauwke lopen. Ik begrijp er niets van. Leeft Miauwke dan nog?
Het blijkt dat Miauwke al die jaren dus nog gewoon leefde, en een zwervend bestaan leidde!
Dit, omdat wij allemaal dachten dat hij overleden was. We hadden hem immers samen begraven!
Ik voel met afschuwelijk, schuldig, ongelukkig, dat we Miauwke aan haar lot hebben overgelaten, zonder dat we het zelf wisten! Ze ziet er mager en verwaarloosd uit, en ik denk dat ze onder de vlooien zit.
Zo te zien herkent ze ons niet meer, en trekt ze de wijde wereld in, zonder zichzelf te kunnen redden.
Ze ziet er ondervoed en ongezond uit. Ik ben vreselijk bezorgd.
Ik wil haar oppakken en aaien, maar ik zie zo ook wel dat ze dat zich in deze toestand niet laat doen.