zondag 26 januari 2014

Dorp

Ik fiets achter een groepje meisjes.
Ze fietsen in de richting van ons dorp, vanuit Coevorden.
Ik houd wat afstand, en verwacht dat zij rechtdoor gaan als ik rechtsaf moet slaan, ons dorp in.
Maar bij de afrit gaan ze keurig achter elkaar fietsen, en heel statig rechtop op hun fietsen zitten.
Ze zijn veranderd in hele keurig, strakke jongedames in mantelpakjes.
Ik ben wel wat verbaasd, maar besluit te wachten totdat ze voorbij gereden zijn, dan kan ik de afslag nemen. Echter, ze blijven als versteend in diezelfde positie staan, en zodoende versperren ze de afrit.
Nu begin ik wel wat ongeduldig te worden.
Er komt een 'omroepauto'. Er wordt omgeroepen dat 'iedereen er uiteraard van op de hoogte is dat het niet raadzaam is om het dorp op dit moment te betreden, omdat het bomvol staat met mensen van de pers'.
Het is iedereen - en ook de jongedames - bekend wat er gaande is in het dorp, en ik zou het ook moeten weten, maar nu weet ik het even niet, en dat frustreert mij. Het heeft iets te maken met het verzorgingshuis, en het dorpshuis 'Kastanjehof' in mijn geboortedorp. Het is niet iets uitzonderlijks, en ook niet iets schokkends, maar het is wel belangrijk voor het nieuws. De drukte zal een paar uurtjes in de ochtend aanhouden, en daarna zal het dorp weer toegankelijk zijn. Het dorp is niet afgesloten, dus je mag er gewoon wel in, maar het wordt wel afgeraden om het dorp binnen te gaan, vanwege de drukte.
Ik sta 's nachts af te wassen in het huis van vrienden, terwijl zij een vaatwasmachine hebben. Ik ben bang dat ze er straks wat van zeggen, en dan gaan vragen waarom ik de vaatwasser niet gebruik.

Bus

Ik zit op de fiets, en fiets ergens door een heuvelachtig gebied in Scandinavië.
Het is heel warm, zomers weer, en ik ben ook wel in Zuid-Frankrijk of Spanje.
Ik krijg een telefoontje: ik moet onmiddellijk naar Nederland komen, omdat er iets met de familie is.
Hoe moet ik dit nu regelen? Ik heb alleen maar mijn racefiets.
Ik sta bij de oprit van het huis van  Nederlandse mensen, waar ik gelogeerd heb.
Ik ben gekleed in sportieve fietskleding, en ben net van plan om de lange rit te gaan fietsen.
Op de oprit staat een hele grote bus. Daar kunnen heel veel fietsen in!
Ik mag instappen, met fiets en al. Ik blijf op de fiets zitten.
Tegelijkertijd rijdt de bus mij veilig en wel naar Nederland, samen met andere fietsers.
Het gaat in een razendsnel tempo. Voordat ik het weet, zijn we al gearriveerd.
Ik had verwacht dat de reis heel lang zou gaan duren, en daar had ik mij ook op ingesteld.
Ik kan het gewoon niet geloven dat alles nu zo vlot is gegaan!!

donderdag 9 januari 2014

School

Ik heb de fiets van Amber achterin de auto
Met auto en al stap ik de lift in, van het Drenthe College
Ik vind het blijkbaar niet raar dat ik er met de auto in stap
Tot mijn schrik bemerk ik dat de fiets achterin zit
Dat vind ik wel raar: dat kan ik niet maken
Ik probeer de fiets weg te moffelen, maar men heeft het al gezien
Op de eerste etage sta ik wat te klungelen met de auto en de fiets
Het blijkt een gesloten afdeling voor dementerende ouderen te zijn
Ik schaam mij, dat ik hier in de weg loop met 'mijn ding'
Deze mensen hebben wel belangrijker zaken aan hun hoofd
De verpleegkundigen hebben het veel te druk met de ouderen
Ze komen niet door het werk heen
Veel ouderen zijn onrustig (het is avonddienst)
Dan kom ik bij de 'klassen' van de studenten
Het is ook wel basisschool / Vrije School
Ik krijg de opdracht om een papieren interieur samen te stellen
Samen met de studenten moet ik een soort groot poppenhuis maken
Het gaat alleen om het interieur / de kamers, en niet om de ombouwing
Ik krijg wat voorbeeldjes aangereikt
Bijvoorbeeld een 'pop-up' badkamer, met heel veel blauw, zoals een zwembad
Het is als een hoekje gemaakt
Ik zie het als een ultieme kans, heb heel veel zin om hieraan te beginnen
Wel schaam ik mij dat ik niet enthousiast op het voorstel reageer, met andere zaken bezig ben
Ik sta namelijk nog steeds te klungelen met die fiets en die auto
Ik schaam mij, dat ik hier sta met de fiets en de auto
Het is ook wel de middelbare school
Ik voel weer diezelfde schaamte als op de middelbare school
Ik vind dat men het mij mag verwijten dat ik niet meedoe
Echter, ik heb er geen controle over, ik word in beslag genomen door fiets en auto
Ondertussen gaan de docent en studenten gewoon door aan het project
Ze kunnen immers niet op mij gaan wachten
Ondanks mijn schijnbare desinteresse, is dit project gewoon mijn project
Docent en studenten laten zien dat ik hier de enige geschikte persoon voor ben
Ze zijn dus heus wel bereid te wachten totdat ik zover ben
Ik sta weer bij de lift, en bij de afdeling met dementerende ouderen
Blijkbaar sta ik te wachten om naar beneden te gaan
Dan wordt er één of meerdere remkabels van Ambers fiets doorgeknipt
Ik schrik heel erg van deze actie: wie heeft dit gedaan!?
Nu kan Amber niet meer op deze fiets fietsen!
We zullen een andere fiets moeten aanschaffen
Dat is op zich trouwens ook weer niet zo'n ramp
Ze was misschien best ook wel toe aan een nieuwe fiets
In een volgend fragment rijd ik in de buurt van de Hogeschool Drenthe
Ik wil zo snel mogelijk fiets en auto thuis dumpen, en dan terug naar docent en studenten
Dat gaat mij nu ook wel lukken
Het gaat nu heel snel
Wel voel ik mij bezwaard, dat ik de anderen niet uitgezwaaid heb
Ze zullen het wel begrijpen, maar het is niets voor mij
Het staat zo onpersoonlijk


woensdag 8 januari 2014

Fiets

Ik fiets op de Bovendijk, vlakbij ons ouderlijk huis.
De bovendijk stond voor mij altijd bekend als 'hoog', terwijl dat hoger best meevalt.
De dijk ligt net iets hoger dan de Heulweg.
In de droom voel ik mij ook 'hoog'.
Ik fiets op de herenfiets, en die is sowieso hoger dan de andere fietsen (gebouwd op Hessels maat).
Onderweg verstel ik het stuur en de zitting regelmatig.
Dat kan blijkbaar tijdens het fietsen, en ik blijf gewoon heel stabiel op de weg.
Ik slinger niet, heb goed zicht, alles goed in het vizier, heel alert.
Het verstellen van stuur en zitting onderwijl lijkt zelfs bevorderend te werken op mijn alertheid!
Ik voel me enigszins 'boven anderen staan'.
Ik vind dat dat niet kan, dat dat arrogant is, maar geniet er stiekem ook van.
Dan sla ik rechtsaf, langs de vrachtwagens van Veldhoven.
Ik realiseer me dat ik 'bijna een ligfiets heb', en zie mij hier prinsheerlijk liggen, met een 'Puch-stuur'.
Kan ik dit wel maken!?

dinsdag 7 januari 2014

Brug

In de droom ben ik weer juf van groep 1 en 2.
Er is een druk jongetje dat vaak anderen plaagt, en er is ook een heel rustig, uiterst timide jongetje.
Ik zit in de achtertuin bij mijn ouders, en ben druk bezig met de klas.
Er zit ook een groepje kinderen onder de luifel
(vroeger hadden wij een luifel bij de kassen, en onder de luifel lag de schuit in de sloot).
Dit groepje wordt begeleid door een onderwijsassistente.
Het timide jongetje roept klagend, luidop naar mij, dat het andere jongetje 'hem pest'.
Ik merk dat ik wat geirriteerd reageer.
Ik stoor mij aan de passiviteit / afwachtende houding van het timide jongetje.
Dat laat ik echter niet merken.
Het jongetje gebaart dat ik moet komen (en daar is ie helemaal niet timide in, wat mij stoort).
Ik maak even snel mijn handwerkje af (hielp een meisje met handwerken).
Dan loop ik toch maar naar het jongetje toe, over de brug
(deze brug is de verbinding tussen het ouderlijk huis en het erf van de tuin).
Nu blijkt, dat de houten planken van de brug vervangen zijn door ijzerdraad, met vierkante mazen.
Onder deze mazen zijn de planken wel zichtbaar, dus de brug is stevig genoeg. Tussen het netwerk van ijzer en de planken ligt het zwarte zeil, waar mijn vader altijd verduisterde. Het zeil is ertussen gepropt, en is ook nat. Niet iedereen zal deze constructie begrijpen, maar tuinderskinderen wel: het ijzernetwerk is het gaas dat men spant om bloembedden aan te leggen. Dit gaas gaat - met het groeien der bloemen - steeds een stukje mee omhoog. Het verduisteringsplastic is om te regelen dat de bloemen voldoende licht, maar ook voldoende donker krijgen, zodat ze optimaal kunnen groeien.
Ik loop over de brug, maar zie dat er wel een gat is ontstaan in de bodem van de brug.
In dit gat is geen ijzerdraad zichtbaar (het is een soort winkelhaak) en je ziet alleen het plastic.
Het doet denken aan een ontvelde wond. Ik weet dat er totaal geen man overboord is met dit gat, en dat de bodem nog sterk genoeg is om overheen te lopen. Echter, ik maak mij wel zorgen om het jongetje, als hij straks terugloopt van de luifel naar de achtertuin. Hij is geen tuinderskind, maar een stadsjongetje, en hij kan niet zo goed tegen een stootje, is gauw in paniek. Hij zou dus kunnen denken dat het gat wél gevaarlijk zou zijn. Dit valt dan niet aan hem uit te leggen. Ik moet dus even de onderwijsassistente vragen of ze samen met hem over de brug zal lopen, en zijn handje vast zal houden. Dan zal het wel gaan.
Ik loop over de brug, en kom in een ontspannen sfeer terecht, waar fanatiek geknutseld wordt.
De jongetjes zitten op de schuit, samen met andere kinderen.
Er is eigenlijk niets aan de hand. Ik begrijp niet waarom het jongetje mij zo in paniek geroepen had.
Dat schijnt hij nu alweer vergeten te zijn, want hij zit diep in concentratie te spelen. Het ziet er gezellig uit.
Dan zie ik het andere jongetje, dat vaak pest, en het ook vaak op hem gemunt heeft.
Hij zit tegenover een vriendje, en hij zit op een rieten stoeltje, een gewone eetkamerstoel, maar dan kindermaat, met rieten zitting, vorm vierkant met kruis en in het midden een knoop. De stoel zakt langzaam onder water (ondanks dat ze met zijn allen veilig in de schuit zitten; er is dus een stukje vrij water in de sloot aanwezig). In de eerste instantie lijkt dit eng, en zou je willen ingrijpen. Echter, ik krijg al gauw de boodschap door dat het niet de jongens zélf zijn, die onder water zakken, maar dat er op dit moment iemand stervende is, en bijna overlijdt. Het voelt een beetje gek aan, maar er is totaal geen noodzaak om in te grijpen. Het is goed zoals het is. Het zijn niet de jongens zélf, die ondergedompeld worden.
Ik begrijp nu echter wél de aanvankelijke paniek van het timide jongetje, en ik begrijp waarom hij nu wél rustig is: omdat ook hij het doorziet.

zondag 5 januari 2014

Alle droomfases

Na het overlijden van pake zijn we beiden steeds erg moe.
Gisteren ben ik zelfs na 20.00 uur al naar bed gegaan, en vanmorgen ben ik rond 8 uur opgestaan.
Ik heb het idee dat ik mij alle droomcycli (vijf stuks) nog kan herinneren.
Echter, het zijn natuurlijk allemaal flarden, en het geheel is teveel om terug te vertellen.
Ik zal een poging wagen.

In de droom ben ik steeds met pake bezig.
Wat moet er geregeld worden, hoe gaan we dat aanpakken.
Er schijnt b.v. een duo-fiets in de schuur te staan.
In de droom blijkt dat pake nogal eens samen met iemand op stap ging, met de duofiets.
Wat moet er met die fiets gebeuren?

Er is iemand die 2 euro uit zijn broekzak laat vallen.
Ik raap het muntstuk voor hem op.
Het is een groter muntstuk dan normaal, en er staat een hele grote 2 op.
Het doet denken aan de muntstukken in de Middeleeuwen.
Het is in ieder geval niet van deze tijd.

Ik fiets van Delft naar 't Woudt. Zo in één keer ben ik in de buurt van Rotterdam.
Er ligt een cruiseboot in de haven, en er zijn windmolens.
Recht zie ik de duinen, langs de boulevard.
Het is heerlijk om de zeelucht op te snuiven, en in de ruimte te zijn.
In de droom is alles nog schoon, en minder vervuild dan in werkelijkheid.
Na een fietstocht zet ik mijn fiets op het stoepje bij mijn ouders.
Er is dan nog geen achtertuin, maar het stoepje met de grote tegels.
Ik denk nou, volgende keer ga ik naar het strand 'bij Delft'.
Dat vind ik nog wel leuker dan het strand bij Kijkduin.

In een volgend fragment ben ik boven, in mijn kamertje van vroeger.
De vrouw staat tegenover mij, en is buiten haar zinnen van woede.
Ze reageert het allemaal op mij af, terwijl het niets met mij te maken heeft.
Ze is de controle over zichzelf kwijt en ik ben doodsbang voor de blik in haar ogen.
Ze gesticuleert met haar handen, en is totaal haar houvast kwijt.
Ik krijg het ene na het andere verwijt naar mijn hoofd geslingerd, volkomen onterecht.
Echter, ik ben totaal niet in staat om het dóór mij heen te laten gaan.
Ik trek het mij enorm aan en probeer op haar in te praten, wat natuurlijk niet lukt.
Ze raaskalkt maar door, en ze is onmogelijk te stoppen.
Ze roept dat 'er mensen achter mij staan', en ze noemt ook de woonplaats van die mensen.

Ik kan niet weglopen, want dan zou ik haar in de steek laten.
Ik weet dat ik haar moet helpen, dat dat mijn taak is.
Het feit dat ik haar onmogelijk kan helpen maakt mij ongelukkig en onzeker.
Al mijn pogingen lopen op niets uit, en dat verteert mij van binnen.
Ik weet dat de maat nu vol is, en dat er nu iets moet veranderen.
Anders loopt de situatie uit de hand, en kan het gevaarlijk worden.
Sterker nog: de situatie is alláng uit de hand gelopen!!

In een volgend fragment ben ik weer bij mijn fiets, bij de achterdeur.
Ik wil zo snel mogelijk terug naar Drente, en met de stille trom vertrekken.
Ik merk dat ik bang ben dat ik achtervolgd zal worden, met alle gevolgen van dien.
Er ontstaat een beetje paniek, want er staan nu een paar fietsen, en ik weet niet meer op welke fiets ik was.
Ze mogen niet weten dat ik nu vertrek.
Het kan mij niet schelen om in het donker te fietsen, maar als zij erachter komen, dan mag het niet.
Dan denk ik dat ik gewoon rustig kan blijven, omdat ik eigenlijk maar aan 't dromen ben, dus in dat geval hoeft de reis helemaal niet in afstand afgelegd te worden, want indien het juist is dat ik aan 't dromen ben, dan hoef ik alleen maar aan Drente te denken, en dan ben ik er al.
Ik ben wel opgelucht over deze gedachte, maar het zit me nog wel dwars dat ik dit gegeven niet 100% kan bevestigen. Toch geeft het mij heel veel lucht en ruimte.

In een ander fragment ben ik in een ruimte waar een klant van de thuiszorg verzorgd en verpleegd wordt.
Er moeten heel veel handelingen uitgevoerd worden, het is verpleegkundige zorg, en de verpleegkundige is er minstens een uur bezig. De vrouw ziet de verpleegkundige heel graag komen, is heel dankbaar voor de zorg, heeft veel vertrouwen in de thuiszorg. In de droom moet ik deze zorg overnemen, maar er is niemand die mij overdraagt, of vertelt waar ik moet zijn, ondanks dat ik het steeds opnieuw vraag. Daar kunnen de verpleegkundigen niets aan doen, want ik ben onzichtbaar voor hun, en daarom kunnen ze mij niet te woord staan. Toch moet het echt gebeuren; ik moet binnenkort alleen op route, dat kan niet uitgesteld worden. Ik werk al bijna een jaar niet meer in de uitvoerende zorg, dus heb de overdracht echt heel hard nodig. Ik besluit er maar gewoon bij te zijn, ook al ben ik dan onzichtbaar. Ik schijn ook wel wat handelingen te mogen doen, en mevrouw te mogen helpen met wassen. Het is heel naar dat ik zo summier contact met haar kan maken, door het feit dat ik onzichtbaar ben. Ik vind dat ik dat niet kan maken naar haar toe. Maar zij vindt het zelf geen probleem, en heeft het misschien ook niet zo in de gaten. Ze babbelt aan één stuk door. Ik zie dat ik de zorg goed heb uitgevoerd, maar voel me tekort schieten door het feit dat er zo minimaal contact is. Het blijkt dat de vrouw in een huis woont met heel veel vertrekken, allemaal op de begane grond. Ook kan het wel zijn dat het allemaal plaatsvindt op de zolder van het ouderlijk huis. Er zijn meerdere badkamers en slaapkamers. Het is in het ouderlijk huis, en ook wel in de wijk in Den Haag, of ergens in Emmen. Ik vind het verwarrend, al die kamers, en ik raak het overzicht kwijt. Ik weet niet waar ik nu moet zijn, wat nu het belangrijkste vertrek is. Het stoort me mateloos dat het overal rommelig is, dat er kleren op de grond liggen en over stoelen hangen. Ik voel me heel verantwoordelijk, heb het gevoel dat het aan mij ligt dat het zo rommelig is, terwijl het de keuze van de vrouw is, maar dat kan ik niet scheiden van elkaar. Ik zorg voor haar, 'en dús' moet ik ook zorgen dat alle kamers netjes zijn, wat mij natuurlijk onmogelijk lukt! Ik maak in gedachten de verkeerde koppeling, en dat achtervolgt mij, waar ik ook ga.
Zelf zou ik het nooit zo rommelig hebben. De verpleegkundige heeft de zorg afgesloten, maar ik zie dat ik het niet voldoende heb opgeruimd in de douche, dat had ik moeten doen, en tegelijkertijd was dat ingewikkeld, omdat ik niet zichtbaar was, maar nu is de zorg niet optimaal verleend, en ik vind dat dat mijn schuld is.
Ik dreig weer licht in paniek te raken, maar nu weet ik mezelf beter toe te spreken, en lijk ik er meer van overtuigd te zijn dat het 'maar een droom is'. Dus maak je nu maar niet druk, want straks word je wakker, en dan blijkt het allemaal gewoon niet waar te zijn. Ondanks dat ik deze boodschap vrij helder op het netvlies heb, vind ik het erg moeilijk om deze situatie los te laten, de vrouw hier zo achter te laten in een rommelig huis, dat ze zelf - gezien haar beperkingen - niet kan opruimen. Het is zo'n lieve en sociale vrouw; dit heeft ze toch niet verdiend!?

In een ander fragment ben ik in de tuin van de Hovinghoeve. Dit is een boerderij aan de rand van ons mooie dorp (Oosterhesselen). Ik ben op bezoek bij de familie van R. In tegenstelling tot de vorige fragmenten mag ik hier heerlijk mezelf zijn, achterover leunen in een tuinstoel in de zon, krijgen we lekkere frisse drankjes met lekkere hapjes erbij, kunnen we gezellig kletsen over van alles en nog wat, is er genoeg tijd en ruimte om uitgebreid het leven door te nemen. Ik geniet alleen al van het hier zijn, en van het feit dat ik zo goed heb kunnen loslaten. Toch is er nog wel een laatste restjes stress over. Ik word straks opgehaald en dan moet ik weer helpen bij ene klus, zoals ik vroeger als meisje hielp in de tuin van mijn vader, en altijd klaarstond. Ik sta dus ook nu wel in de actiestand. De familie gebaart dat ik mij maar niet zo druk moet maken, en dat ze het heus zonder mij ook wel af kunnen, na alles wat ik al bereikt heb. Ze vinden dat het nu weleens tijd wordt voor deze verandering, en dat de periode is aangebroken dat ik op mijn lauweren mag rusten. Toch kan ik het nog niet helemaal loslaten. Ik sta nu en dan op uit de tuinstoel, en loop dan naar de achterdeur van de boerderij. Ik kom in een lange, smalle, fris wit beschilderde gang (frappant, dat dit steeds terugkeert in de dromen van de laatste tijd: pas geschilderd, bijna nog nat van de verf, en altijd wit). Ik wil naar de voordeur lopen, zodat ik 'in het zicht ben' als ze mij komen ophalen, en dat ze dan niet al te lang hoeven wachten, ze hebben het immers druk, en ik moet komen helpen. Echter, ik kan de voordeur niet vinden. Dat gang is namelijk doodlopend. Er is wel een zijgang, maar op de één of andere manier kan of mag ik daar niet komen, is het ook niet nodig om die zijgang te betreden. Ik herhaal de handeling wel zo'n vijf keer: opstaan uit de tuinstoel, naar de boerderij lopen, door de gang, die doodlopend is. En elke keer ontdek ik opnieuw dat de gang doodlopend is. Ik lijk hier wel hardleers in: vind dat ik klaar moet staan, gang blijkt doodlopend, dus ik hoef niet klaar te staan, mag weer terug naar de tuinstoel, maar de boodschap dringt niet door, dus herhaal ik de handeling. Elke keer als ik ontdek dat de gang doodlopend is, beginnen de koeien in de stal hart te loeien. Op die momenten voel ik mij (onnodig) wat opgelaten, omdat ik het privé-vertrek van de boerenfamilie betreed. Het is de opgelatenheid / verlegenheid die ik als kind veelvuldig voelde, als ik mij 'op vreemd terrein' begaf: schaamte, van 'sorry dat ik hier ook ben en jullie lastig val, of in de weg loop'. Ik weet dat ik op zulke momenten als kind wenste dat ik onzichtbaar kon zijn.


zaterdag 4 januari 2014

Toespraak

De vader van Hessel is overleden op Nieuwjaarsdag, 1 januari.
In de nacht van 2 op 3 januari heb ik een droom.
De droom is nog helderder dan gewoonlijk, terwijl ik normaal gesproken al zo helder droom.
Het gaat meer om het (uit)beeldende, dan om het verhaal.
De beelden zijn scherp weergegeven.

Pake staat vóór het altaar, in de Andreaskerk in Kwintsheul.
Normaal gesproken staat de pastoor áchter de tabernakel, maar pake staat ervóór.
Het blijkf dat hij zijn eigen toespraak gaat houden.
De kerk is vol met mensen.
Op de eerste rij zitten de zussen van pake.
Ze zijn erg verdrietig, moeten heel erg huilen, drogen hun ogen met zakdoeken.

Pake kijkt vrolijk de zaal in, en start dan zijn speech.
Echter, bij de eerste zin struikelt hij al over zijn woorden.
Hij moet heel erg lachen om zichzelf, schatert het uit, heft steeds de handen omhoog.
Hij kijkt de kerk rond, zijn handen omhoog heffend.
Met dit gebaar tracht hij de aanwezigen te troosten.
Alsof hij wil zeggen 'ach, niet zo zwaar aan tillen'.

Na een groot 'camera-beeld' rechtstreeks de kerk in, gaat de focus naar de zussen van pake.
Nu richt hij zich alleen nog op zijn zussen.
Hij blijft hetzelfde gebaren, maar de boodschap is duidelijk:
zussen, treur niet teveel om mij, want het is goed zo.