donderdag 26 juni 2014

Golven

Ik loop over een boulevard.
Ik loop langs een hele wilde zee.
De golven zijn hoog, en de zee is gevaarlijk.
Toch zou ik er heel graag in willen zwemmen.
Ik zoek of er nog andere zwemmers zijn.
Dat is niet het geval.
De golven zijn inktblauw.
Ze lijken wel van ivoor.
Ze zijn heel sterk, krachtig.
Alsof je het beeld kunt vastzetten als ze omhoog komen.
Het beeld vereeruwigen, of de golven veranderen in ivoor.
Ik weet dat ik  nu niet in de zee kan zwemmen.
Ik doe dat dus ook niet.
Wel ben ik blij dat ik er vlak langs mag lopen.
Op veilige afstand.
En dat ik mag zien hoe mooi de golven zijn.
Inktblauw.
En dat ze wild zijn, ruig zijn, dat alles doorgaat.
Dat het bruist.
Het is wel gevaarlijk en onvoorspelbaar.
Maar dat heb ik veel liever dan stilstand.
Want stilstand is veel erger.
Ik neem dit gevaarlijke op de koop toe.
En ik houd veilige afstand.
Op deze manier voelt het heel prettig.
Het voelt juist extra veilig.
Zelf op een veilige plek zijn
maar ook weten dat alles vlak daarnaast in beweging is.
In beweging en in ontwikkeling.

Kelderwoning

Ik bevind mij in een kelderwoning, onder een grote stad, zoals Parijs of New York. Er wonen hier allemaal belangrijke mensen, en ik behoor tot de groep 'minderen', zoals de untouchebles, die ik in een groepje onder een brug zag zitten, tijdens mijn reis door India. De kelderwoning is ruim, heeft doorgang naar alle kanten die je je maar kunt bedenken, alleen dus niet naar boven, het is een laag plafond, je kunt er nog maar net staan, en het is er donker. Men gaat er prat op dat het zo uitgestrekt is, maar het is wel allemaal ondergronds, en bovendien ook nog donker, dus wat heb je daar nou aan!? De kelderwoning is in feite de 'riool-locatie' van de grote stad, alleen is hier geen riool, maar een woning dus, met de mooiste spullen die je je maar kunt bedenken, alleen, je kunt er geen kant op. Ik behoor tot de groep 'bedienden' van de rijke familie, en mijn habitat is ver verwijderd van de hunne, want dat moet ook de bedoeling zijn. Op mijn werk vulde ik eerder vakjes in Excell in, tot aan de dubbele streep. Na de dubbele streep werd het ingevuld door anderen, en dat mochten wij vooral zelf niet doen. Inmiddels mogen we het trouwens wel doen, móeten we het zelfs doen. Maar in de droom is er nog sprake van 'niet achter de dubbele streep komen'. Oh wee oh wee als je dat wél doet. Dan zwaait er wat! Ik haal het dus ook niet in mijn hoofd. Dit leidt ertoe dat er een groot, braakliggend gebied is tussen mij en de rijke familie. Het is mijn werk om hier te blijven zitten, en in actie te komen als iemand van de familie mij nodig heeft, commando's uitdeelt. Dit schijnt jarenlang mijn werk geweest te zijn, en ineens ben ik het helemaal zat. Ik ben verbaasd dat ik het zo zat ben, want ik heb het toch altijd met plezier gedaan. Ik kreeg er veel waardering voor, men betaalde mij goed, bedankte mij voor mijn diensten. Maar opeens kijk ik er nu op een hele andere manier naar. Ik erger mij aan het 'u vraagt wij draaien' principe (dat was me eerder nooit opgevallen) en ik erger mij vooral ook aan al die dure spullen waar deze familie zoveel waarde aan hecht, en die in mijn ogen zo nutteloos zijn, omdat ze niet bezield zijn. Ik krijg een megatheeblad, met de heerlijkste lekkernijen, die bedoeld zijn als mijn ontbijt. Dat is afkomstig van de familie, en is dus heel goed bedoeld, omdat ze mij waarderen, maar het is wel de bedoeling dat ik het ontbijt nuttig op een plek waar zij verder geen last van hebben, en het liefst bijna nog onzichtbaar. Dit maakt, dat ik helemaal geen trek heb in het ontbijt. Men zoekt voor mij een geschikte locatie om het ontbijt te nuttigen, maar ik ben ondertussen allang afgehaakt. Het is een lakei, die mij begeleidt, en die mij wat probeert op te peppen, maar dat lukt niet, en ik heb het met hem te doen, want hij zit in precies dezelfde situatie, rent zich de poten uit het lijf voor de familie, ziet niet wat ik zie, en dat doet mij pijn.
Er komt een 'eenwielsfiets' voorbij, voorzien van een groot wit papier, met een prijs erop geschreven. Het verwende zoontje van de familie wil zijn eenwielsfiets verkopen, voor een belachelijk hoge prijs. Hij is er zelf niet bij, maar ik zie wel een beeld van hem: een wat dik jongetje, dat hardop smalend lacht, omdat hij zeker weet dat hij weer heel veel geld zal vangen, en het kan het niets schelen of dit wel of niet terecht is. Het doet me pijn dat de kinderen/nakomelingen van de familie dit soort verkeerde dingen aangeleerd krijgen. Ik kan er echter helemaal niets aan doen; moet het allemaal maar over mij heen laten komen. Op zich is het een goeie jongen, met een goed hart, maar op deze manier wordt hij in razendsnel tempo hollend dol gemaakt.
De fiets rijdt toch wel door, zelfs onbemand, wat erop duidt dat ze nu helemáál losgeslagen zijn, niet meer tegen te houden.
Ik weet trouwens ook niet waar de andere bedienden zijn. Ik ben hier verder helemaal alleen, en het is hier uitgestorven. Het is er donker, en een veel te grote ruimte, waardoor ik het overzicht kwijt ben, en niet weet wat zich afspeelt in de donkere hoeken, laat staan verder weg in de donkerte. Het voelt wat luguber, machteloos aan, en tegelijkertijd denk ik ach kom, het is gewoon een kwestie van het boeltje pakken, naar boven de trap op lopen, en mijn dag beginnen in een lichte, vrolijke, frisse, bruisende stad, de boel hier de boel latend. Het is een kleine trap, een paar treden maar, er is een stevige ijzeren reling om mij aan vast te houden, ik kan er desnoods aan hangen als dat nodig is, het is alleen nog maar een kwestie van het besluit nemen en die trap op lopen. Onderaan de trap zie ik het zonlicht al naar binnen schijnen.

dinsdag 24 juni 2014

Oerkreet

Ik ben in een ruimte van een groot gebouw. Het is misschien de ruimte van de Jeugd Gezondheids Zorg van Icare, of het is een ruimte die hoort bij een peuterspeelzaal. Daar moet ik werken aan een examen of toets. Klasgenoten zijn ook druk met de toets bezig, maar zij bevinden zich in een andere ruimte. De wijkteamondersteuners hebben alles rustig aan ons uitgelegd, en ze geven ons vertrouwen dat het goed komt, maar we moeten het natuurlijk wel zelf doen. Zij mogen ons niet helpen. Er zijn drie opdrachten, en die opdrachten zijn in feite heel eenvoudig uit te voeren. Normaal gesproken zou ik mijn hand er niet voor omdraaien. Echter, door alle spanning rondom dit gebeuren, draai ik mezelf volledig vast. Hoe méér ik het belang van slagen inzie, hoe lastiger het allemaal gaat. Ik word enorm zenuwachtig, onrustig, onzeker, haal allemaal dingen door elkaar, vind dat vervolgens belachelijk, omdat het mij normaal gesproken juist heel gemakkelijk afgaat. Ik moet een gedicht in grote letters schrijven en ik denk nou ja, dan schrijf ik gewoon wat er in mij opkomt, daar ben ik immers goed in. Echter, nu kan ik het witte papier niet meer vinden waar het gedicht op geschreven moet worden. Er staat al wat tekst op in lila-letters, maar dat is niet genoeg, en het stuk papier is lelijk afgescheurd en verfrommeld. Ik moet het ver zoeken tussen allerlei spullen die nu helemaal niet funktioneel zijn, stukken touw die met elkaar verstrengeld zijn, niet uit elkaar te halen, en ik krijg daar allemaal mee te maken, terwijl het helemaal niet van mij is of bij mij hoort. Het is alsof ik verstrikt raak in de speelgoedkist van mensen die ik niet ken. Het speelgoed van hun kinderen is niet opgeruimd, ligt overal schots en scheef, en ik struikel erover, terwijl ik deze mensen en hun kinderen helemaal niet ken, laat staan al dat speelgoed. Maar ja, ik heb wel met deze rommel te dealen, en dat maakt mij boos. Het maakt mij met name boos, omdat het speelgoed op deze manier niet benut wordt waar het voor bedoeld is, namelijk om ermee te spelen, ter ontspanning, om een leuke tijd door te brengen, om zich hiermee te ontwikkelen. Nee. Dat alles wordt zomaar 'weg' gedaan, op één hoop gegooid, en er is niet eens tijd om uit te zoeken wat/wanneer herbruikbaar is. Het is per definitie afgeschreven. Ondertussen moet ik tussen die rommel mijn examen doen, en raakt er steeds van alles kwijt. Naast het gedicht moet ik nog één of andere constructie maken met het speelgoed. Dat is onmogelijk, want de berg speelgoed verandert steeds weer: er gaat iets vanaf, er komt iets bij, het verplaatst zich uit zichzelf naar een andere kant. Ik word er gek van! Dan is er nog een derde opdracht, maar die weet ik niet meer. Ik ga in de andere ruimte vragen hoeveel tijd we nog hebben. Er wordt gezegd maximaal tot 21.10 uur. Dat zijn nog een kleine 20 minuten. Normaal gesproken zou ik zelfs niet méér tijd nodig hebben dan die 20 minuten, omdat de opdrachten in feite heel gemakkelijk zijn. Maar ik kom er niet door, ook nu niet. Het blijft één grote chaos. Mensen lopen naar binnen en naar buiten, willen komen 'helpen'. Ik stuur ze weg, en roep dat ik bezig ben met een examen. De mensen negeren mij compleet. Ik blijf ze wegsturen en ze blijven mij negeren. Ze zijn met zichzelf bezig, komen hier iets ophalen voor zichzelf, vragen aan mij of ik weet waar het ligt, negeren mij verder compleet, zijn alleen maar gericht op hun eigen doel. Er komt een jong meisje. Ze komt zich met mijn opdrachten bemoeien, op een vreselijk irritante manier. Ik zeg dat ze moet ophouden. Ze gaat door. Ik zeg het nogmaals. Ze blijft doorgaan, grinnikt cynisch. Ik zeg het nogmaals. Ze negeert mij compleet, en maakt de chaos nog groter. Ze staat op het punt om de boel letterlijk van tafel te vegen. Ik zet haar buiten de deur, en draai de deur op slot. Ik ben echter te laat, en ze duwt de deur weer open. Weer die gemene grijns op haar gezicht. Ik roep nogmaals dat ze moet ophouden (hoor mezelf steeds roepen hou op hou op, en hoor ook die echo). Ze blijft maar doorgaan. Dan komt er een soort oerkreet, die ik nog het meest herken van het moment waarop Amber geboren werd: HOU OP! Tegelijk met de oerkreet draai ik de deur definitief dicht. Ik heb zelf helemaal niet in de gaten dat ik zelf die oerkreet slaakte!

zondag 15 juni 2014

Musical

Er is een hechte band tussen ons en de buren. Het kan in onze eigen buurt zijn, maar het kan zich ook op Buitenkunst afspelen. De daadwerkelijke omgeving is wel achter ons huis. Vlakbij ons huis, echt ongeveer ernaast, heeft men besloten om een grootse musical te laten plaatsvinden. Het is een inmens groot gebouw, en de kant naar ons huis toe is in de vorm van een halve cirkel, die balkons 'in laagjes' bevat. Mensen lopen heen en weer op de balkons, zodat je stromen van mensen ziet, die in tegengestelde richting lopen. Het zijn de bezoekers van de musical, en ze lopen daar heel rustig, verheugen zich op de musical. Ze nemen zo'n drie balkons boven elkaar in beslag. Op het vierde balkon staat een clown, prachtig te zingen. Ik sta er 'wat dubbel' in. Enerzijds geniet ik van deze mooie zang/muziek/gezelligheid/lichtheid (de zon schijnt). Anderzijds maak ik mij wel zorgen, want ik weet dat het een 'doorlopende' musical is, dus zullen we dan nog wel rustig kunnen slapen, en welke maniertjes moeten we onszelf aanleren om met deze harde geluiden om te gaan?
We zijn op Buitenkunst, en zijn met elkaar de spullen aan het opruimen, die we gebruikt hebben voor een optreden. Ook de tenten/tentspullen worden opgebroken en opgeruimd. Er ontstaat een groot braakliggend terrein met modder, waar je een beetje diep in weg kunt zakken. Je moet oppassen dat je niet uitglijdt, want het is heel glad. Sommige delen voelen net als een ijsbaan. Hier laten wij ons niet van weerhouden, en we voeren gewoon onze taken uit. Met de andere mensen van Buitenkunst heb ik een gezamenlijk taaltje opgebouwd, en mogelijk heeft dat te maken met de act die we zojuist gedaan hebben. We hebben het steeds over de kleur rood, en we noemen onszelf het 'rosse buurtje'.

donderdag 5 juni 2014

Paarden

Ik zit bij de huisarts te wachten. Naast mij zit een jonge vrouw. Ze leest in een weekblad.
Ze zit hier heel rustig, en volgens mij zit ze hier al de hele ochtend geduldig te wachten.
Dan komt de huisarts mij roepen. Het is de leerkracht van de basisschool. De vrouw is als eerste aan de beurt, maar hij stuurt haar weg, verontschuldigt zich dat hij geen tijd voor haar heeft, de vrouw toont begrip en stapt meteen op om naar huis te gaan. Ik vind dit heel oneerlijk gaan, maar toch ga ik er niet tegenin, ben er eigenlijk te verbaasd over. Het is de bedoeling dat de huisarts mijn buik zal onderzoeken, ivm darmklachten, maar daar komt het niet van. Het wordt gewoon een gesprekje tussen 'oud-colleg's' onder elkaar, en we hebben veel lol. We zitten ook in een lokaal van obs de Woert. Dan zegt hij tegen mij dat we 'de straat op moeten'. Even later lopen we op een kaarsrechte weg, pas nieuw asfalt, doet zeer sterk aan mijn kindertijd denken, met een lage ochtendzon, echt heerlijk, met de zee in de verte, en ik ruik de zeelucht in mijn neusvleugels, het is heerlijk zomers. Aan de kant van de weg lopen speelse paarden in de volheid van hun kracht. Ze zijn kerngezond, in de kracht van hun leven, jong nog, maar ook heel druk en speels en niet te temmen, terwijl ze daar lopen langs een hele drukke weg. Het is de bedoeling dat ik hen ga berijden. De huisarts zegt dat dit wel gaat lukken, maar ze zijn ook niet gezadeld en ik heb totaal geen ervaring met paardrijden. Ik ben bezorgd dat de paarden iets overkomt, langs die drukke weg, in al hun enthousiasme, maar mijn onderbuikgevoel is enorm sterk en zegt dat het helemaal goed is, dat er niets zal gebeuren. Ze lopen in feite parallel aan de weg.