vrijdag 25 oktober 2013

Huis

Ik woon weer in Leiden.
Op een rustige zondagochtend loop in over de Witte Singel.
Het is nog rustig op straat, en ik geniet van de ganzen, duiven, meeuwen, het water.
Dan word ik geroepen uit een huis, dat zich midden in het park bevindt, dus niet in de huizenrij.
Dit huis is - los van alle andere huizen - zomaar midden in het park geplaatst.
Dit, terwijl het wel een rijtjeshuis is. Het is er zomaar 'uit gerukt' (of uitverkoren, zo je wilt).
Het is een prachtig authentiek oud huis, doet een beetje Oostenrijks aan, met veel hout en trappen.
Een journalist roept mij vanaf het balkon, als was het een 'omgekeerde serenade'.
Ik moet binnen komen, word met veel egards ontvangen.
Kijk, zegt hij, dit wordt vanaf nu jouw huis. Het was eerst van je vriendin, maar nu is het van jou.
Ik weet dat ik hier heel blij mee moet zijn, maar het gaat mij allemaal veel te snel nu.
Het huis is nog leeg, en het heeft veel trappen.
Het zijn precies dezelfde trappen als in de voorspellende droom, die vertelde dat ik de man van mijn leven zou ontmoeten, op korte termijn, vlak voor mijn eigen afstuderen. Die droom had ik begin '91.
In die droom was er sprake van een feestje, en van een overleden opa. Het is ook precies zo gegaan, ook al overleed de opa pas later. In deze droom weer precies diezelfde trappen.
Zig zag, vice versa, brede houten trappen, breed trapgat, donker gelakt hout, zo'n tien treden, dan een plaveisel van plavuizen, dan weer tien treden, enz.
In een ander fragment denk ik dat ik weer met de betreffende journalist ben (de blonde jongeman in rode jas, die grootse plannen met mij heeft, maar die mij iets te snel gaat). Ik ben een tijdje in gesprek met hem, en nog een paar jongeren, op een jongerenkamer. Het blijkt nu een andere jongeman te zijn, maar met net zo'n guitig gezicht, alleen een wat zachter, betrouwbaarder uiterlijk. Hij vertelt dat de andere jongeman tegen hém helemaal niet zo vriendelijk deed. Zo van 'hé blonde, je denkt toch zeker niet dat ik jou ergens voor ga vragen..............zet dat maar uit je hoofd'. Iets in die strekking. Ik vind het allemaal maar vreemd.
In kleding ziet hij er hetzelfde uit als die ander (ook een rode jas, ook al is hij iets breder).
Ze zijn beiden studenten, en staan zeer actief in het leven, erg intelligent ook.
Tsja, wat moet ik nou dan? Ik houd eerst maar even afstand van het huis, lijkt me verstandiger.
In een ander fragment ontmoet ik een vrouw, die iets ouder is dan de anderen (tegen de 30).
Ze is activiste voor een goed doel, zoals Green Peace. Ze heeft helemaal geen hoge pet op van de journalist.
Ze zegt dat je éérst de onderlaag goed moet aanpakken, voordat je verder kunt.
Deze vrouw is de eerste waar ik het gevoelsmatig helemaal mee eens ben.
Bij haar klopt het onderbuikgevoel, in haar herken ik mijzelf..
We zitten rustig langs het water, laten de boel de boel, nemen de tijd om te praten.
Ze vraagt hoe ik zo in dat huis verzeild geraakt ben (begrijpt niet dat het allemaal zo snel ging).
Ik zeg dat ik 'zomaar van de Witte Singel geplukt ben'. Ze kijkt me aan met een blik van zie je wel, dat klopt al meteen niet. Ze zegt dat het allemaal goedkomt, geef het de tijd.
De vrouw draagt (in tegenstelling tot de jongens) wat shabby kleding, alternatief, wat somber, met een gekleurd sjaaltje. Ze draagt een khaki jack. Is één met het water, waar ze vaak aan de oever zit te mijmeren.
Ze draagt een prachtige grote vos in haar hand. Het is een kindvosje. Het vosje is ook wel uit hout gesneden.
Ik ben zeer onder de indruk van het vosje, moet er steeds naar kijken. Dan wordt het een grote hond.
Die grote hond is ook wel een knuffebeesthond, met lange flaporen, en intens lief.


Bezoek aan mijn jeugd

(Droom gisteren)

Ik bevind mij in een volle huiskamer (voorkamer), in het ouderlijk huis. Ik ben een jaar of 13.
Er is verjaardagsbezoek, maar ik vind het veel te druk in huis. Ik zoek de rust op.
Er zijn niet veel mensen waar ik inhoudelijk veel mee kan bespreken.
Dan komt een dierbare vriend 'uit de lucht vallen', als een postpakketje.
Hij 'weegt niets' en draagt een wollen witte trui. Zijn lange lijf past niet in deze drukke woonkamer.
Zijn lichaam lijkt net als een statig lego-poppetje. Hij zegt niets, beweegt niet.
Ik weet niet goed wat ik met hem aan moet. Ik weet ook niet of de anderen hem kunnen zien.
Ik denk het niet. Ik wil gastvrij voor hem zijn, maar ik weet niet wat hij nodig heeft.
Dat geeft hij ook niet aan. Hij geeft alleen aan dat hij graag bij mij in de buurt is.
We zitten dichtbij de telefoon (zo'n grijze, nog met draaischijf). Dat geeft mij iets meer lucht.
Toch voel ik mij beklemd, in deze drukke woonkamer, waar blijkbaar geen ruimte voor hem is,
en waar hij ook niet die ruimte voor zichzelf claimt (en dat laatste is ook wel iets wat mij stoort).
Het feit dat we dichtbij de telefoon zitten maakt, dat ik een ontsnappingsmogelijkheid heb.
Ik kan iemand bellen, en dan hebben we even contact búiten de woonkamer (escape).
Ik probeer op hem af te stemmen wat hij nodig heeft, maar dat krijg ik niet duidelijk.
Alles blijft bij hetzelfde (hij geeft niet aan wat hij nodig heeft) en dat stoort me mateloos.
Ik heb het gevoel met iedereen rekening te moeten houden, zonder te weten wat men nu precies van mij verwacht.

In een ander fragment ben ik juf op de basisschool. Hier ben ik een jaar of 39.
Nu ben ik in de achterkamer.
Dit is nog de ouderlijke slaapkamer, achter de schuifdeuren (in de tijd dat deze nog niet is verbouwd tot keuken). Ik sta hier les te geven, ben helemaal in mijn element en in de flow.
Ik ga dansen met een klein meisje, op een kinderliedje. Ze verandert in een figuurtje uit een kinderboek:
een vrolijk blond meisje in blauw jurkje met wit schortje, en dansende blonde haren.
Ze draait rondjes en rondjes, en ik dans met haar mee. We krijgen er geen genoeg van.
Het is heerlijk. Het klopt helemaal. Er staat een rij hele kleine poppetjes voor mijn neus.
Eerst denk ik dat het de kinderen zijn, aan wie ik lesgeef (in Balinge / in Witteveen).
Dan blijkt, dat het een kijkje is in mijn allervroegste jeugd.
Dat zijn de kinderen van de school of de crèche, waar ik op zat. Ik speel ertussen.
Het is heerlijk om hier weer te zijn, op deze plek, in deze tijd.
Dan ben ik weer de juf, en de kinderen letten op. Het is nu groep 3. Ze nemen het schrijven serieus.
Om de hoek van de deur zit mijn dierbare vriend, half in het donker.
Hij heeft zijn bouwsel van lego bij zich. Het is een lego-garage.
Hij stelt wel een jong kind voor, maar in de droom is hij een jaar of 25.
Ik weet niet wat te doen. Ik wil hem erbij betrekken, maar hij blijft op de achtergrond.
Ik wil hem zeggen hé, gezellig, kom erbij, maar dat is niet mogelijk.
Ik moet in de eerste instantie aan de kinderen denken, want ik ben nu als juf in functie.
Beiden zijn onmogelijk te combineren. Weer die verwarring, met iedereen rekening willen houden.
Wat wil hij nu? En die lego, wat moet daarmee? Als de kinderen de lego zien, dan willen ze ermee spelen.
Dat kan niet, want ze zijn nu juist zo geconcentreerd aan het werk.
Ik wil dat tegen hem zeggen, maar ik weet niet goed hoe ik dat moet aanpakken.
Het brengt mij in verlegenheid.

vrijdag 18 oktober 2013

Ziekenhuis / ontmoeting

Droom gisteren:

Ik werk ergens in een ziekenhuis in Noord Holland. Ik kom er voor het eerst, en weet er de weg nog niet. Ik ben nog heel jong, bijna 20 jaar. Mijn werkbegeleider neemt mij 'aan het handje mee' zogezegd, want ik zie er geweldig tegenop om in het ziekenhuis te werken. We beginnen met werken en eigenlijk valt het nu toch wel mee. Ik zit er goed in. Dan ga ik een paar mensen zelfstandig helpen. Dat kan prima. Ik krijg een telefoon mee. Ik volg precies de aanwijzingen op die ik gekregen heb. Het zijn een paar mensen die in de buurt van het ziekenhuis wonen. De zorg gaat prima, maar dan raak ik toch de weg kwijt, terug naar het ziekenhuis. Ik vraag het overal, en iedereen staat mij geduldig te woord, en ik weet ook dat ik in de buurt ben, maar het lukt me maar niet om de juiste weg terug te vinden. Ik geef dit telefonisch door aan een collega. Zij vindt het geen probleem, want zij heeft wel tijd om mijn patiënten te verzorgen. Toch voel ik me heel bezwaard naar haar toe, en incompetent. Ondertussen vraag ik mij af 'waarom ik toch steeds zo nodig in het ziekenhuis moet werken'. Ik ben nu bij de voorkant van het ziekenhuis, en dat is zoals station Haarlem. Het ziet er heel oud en authentiek uit. Ik blijf me afvragen waarom ik toch steeds weer terug naar het ziekenhuis moet. Dan dringt het tot mij door dat ik aan 't dromen ben, en dat ik dus niet terug hoef.
Ik loop de winkel van drogisterij 'Etos' binnen. Ik denk dat ik daar mijn moeder tegenkom, als ze zo'n jaar of 55 is. Ik spreek haar niet aan, want ze is druk bezig met kijken in de schappen. Later kom ik terug. Ik vraag aan de verkoper of mijn moeder hier soms ook geweest is. Hij kijkt mij verbaasd aan en schudt nee. Hij zegt dat hij niet weet wie mijn moeder is. Ook laat ik hem een pyama van Hugo zien, van toen hij een jaar of vier was. Een rode pyama. Blijkbaar had hij mij gevraagd om deze pyama te laten zien.


Droom vannacht:

Ik ben op bezoek bij een oud-klasgenoot van de lagere school. Het is heel erg gezellig, want hij is nog helemaal niets veranderd en zodoende kunnen we herinneringen ophalen. We hebben een etentje, maar eerst moet hij nog even naar zijn hotelkamer, om zich om te kleden. Hij vraagt of ik even met hem mee ga. Dat doe ik, want we hebben veel herinneringen te bespreken en we babbelen honderduit. In zijn hotelkamer zet hij de televisie aan en is hij druk bezig met allerlei regelzaakjes. Ondertussen kletsen we gewoon verder, en werkt het verder niet storend ofzo. Ik zeg dat anderen hem vaak maar een opscheppertje vonden, maar dat ik hem altijd heel sympathiek heb gevonden, dat ik daar wel doorheen keek. Ja, zegt hij, maar dat wist hij ook wel. En dat zijn broer en ik verliefd op elkaar waren, en dat dat bij beiden veel langer geduurd heeft dan wij beiden destijds dachten. Hij zegt dat ik dat moet gaan vertellen aan zijn broer. Ik zeg nou, dat weet ie allang hoor, dat heb ik met hem besproken tijdens de reünie. Nee, zegt hij, maar toch, ik zou het nog een keer met hem bespreken. Zelf zie ik daar zo het nut niet van in.
Verder ben ik heel druk bezig met alle teams van de thuiszorg. Er komt een schrijven uit 'over de AWBZ-regeling' en dat moet alle teams rond. Als dit bij alle teams gekomen is, dan gaan er besluiten vallen. Iedereen wacht in spanning af. Ik ben steeds op zoek naar mijn taak en rol. Waar moet ik wel of niet bij zijn? Dat is voor mij onduidelijk, en het geeft veel energie. Moet ik zelf gericht coaching aanbieden, of moet ik juist afwachten?

dinsdag 15 oktober 2013

Auto

De droom speelt zich af in de huizenrij op het adres van mijn schoonouders.
Het is een paar huizen verderop.
Dat blijkt een buurman van ons te zijn.
Hij moet gedwongen naar een verzorgingshuis.
De man is woedend.
Ik zie hem woedend ijsberen en rondlopen door zijn woning.
Het is een lange man, en hij draagt een pak.
Hij is ooit stevig en sterk geweest, maar is nu flink vermagerd.
De man maakt een erg ongelukkige indruk.
Hij gesticuleert druk met zijn lange armen in de lucht.
Het is ontluisterend.
Wij kunnen niets doen, slechts kijken.
Zijn huis wordt leeggehaald, en hij is het er niet mee eens.
Machteloos kijkt hij toe hoe alle spulletjes de vrachtwagen in geladen worden.
De familie heeft steeds alles in overleg gedaan, maar geeft nu ook de moed op.
De man verdwijnt (met de vrachtwagen mee?).
Wij lopen rond in dit huis, en zijn geschokt.
Waarom hebben wij dit nooit geweten, van zijn innerlijke nood?
En dat, terwijl we er vlak naast wonen!!
Dan zie ik een kinderwagen.
Er ligt een jongensbaby in.
Ik zie direct dat de wagen niet veilig is.
Hij kan er zomaar uit vallen.
We zijn helemaal in beslag genomen door de situatie.
De televisie staat ook aan.
Dan blijkt, dat Hugo nodig verschoond moet worden.
Ik voel mij meteen een ontaarde moeder.
We gaan hem verschonen, en ik geniet ervan dat hij nu weer helemaal fris is.
Zelf schijnt hij er niet zoveel last van te hebben.
Hij is al die tijd vrolijk, en moet dan lachen.
Dan blijkt dat onze buren ook zo'n rommeltje in huis hebben.
Het is nu allemaal niet meer te overzien voor mij.
Waarom hebben wij ook dát niet in de gaten gehad?
Ze hadden al die jaren een garage.
Waarom heb ik die garage nooit opgemerkt?
In die garage stond een prachtige oude zwarte Citroën, Oldtimer.
Ooit stond deze Oldtimer prachtig in de lak, blinkend van top tot teen.
Nu is het een schrootstuk, en ik kan het zo samenproppen tot één pakketje.
Dat doe ik niet, want de buren staan er heel teleurgesteld en geschokt bij.
Ze wisten niet dat de auto er zo erg aan toe was!
Ze kunnen geen afstand doen van de auto.

maandag 14 oktober 2013

Bunker

We zijn in Hoek van Holland
Als kind spelen we in en op de Duitse bunker
We gaan er naar binnen.
Ik vind het best griezelig.
Onze ouders lopen op de boulevard.
Zij zijn niet in de buurt.
Wij kennen de bunker niet van binnen.
We zijn de bunker alleen van buiten gewend.
Om erop te klimmen en van het uitzicht te genieten.
Zoals we wel vaker doen.
Voorzichtig lopen we naar binnen.
Het is nu vlak na de Tweede Wereldoorlog.
Ik voel nog mee met de gewonde mensen.
In de verte hoor ik hen onophoudelijk schreeuwen.
Het lijkt op een zacht geneurie, maar ik weet wel beter.
Wij zijn de kinderen van de jaren '70.
Onze ouders zijn de slachtoffers.
Wij hebben de taak om de oorlog goed te maken.
Goed te maken wat verkeerd is gegaan.
Het is onbegonnen werk.
Dat weten onze ouders ook wel.
Het voelt loodzwaar.
We doen toch een poging.
Het is tegen beter weten in.
We betreden de bunker.
Ik voel alles hier, en ben doodsbang.
De anderen lijken dat allemaal niet te voelen.
Ik ben mij echter van elk pijntje bewust.
Het zijn allemaal pijnen van anderen.
Ik weet er niet goed raad mee.
Het voelt loodzwaar.
Ik wil hier nu weleens een keertje vanaf komen.
Als we eenmaal binnen zijn, zakt de spanning bij mij.
Ik bemerk dat het vertrek in een T-vorm gebouwd is.
Het is er kaal, kil, koud, unheimisch.
Tot mijn geluk bemerk ik dat het vertrek wel ramen heeft.
Het doet denken aan de vrolijke witte Griekse huisjes,
met dikke muren, als bescherming tegen de zon.
Deze gedachte maakt me blij, opgewekt.
Er is hoop, zo lijkt het.
Er lopen hier ook toeristen rond.
Dat vind ik ergerlijk.
Ze hebben het in mijn ogen over niets.
En dat terwijl de oorlog nog maar net voorbij is.
Toch is dit ook hoopvol.
We moeten verder in de tijd.
Met zijn allen moeten we toch verder.
En ook de bunker wil bijven voortbestaan.
En dus moeten er mensen blijven komen.
Ik hoor de echo's van de mensen.
Dat vind ik prettig.
Het geeft een vertrouwd gevoel.
Dan hoor ik de echo van mijn vriend.
Het blijkt nu, dat hij er ook is!
Dat wist ik helemaal niet!
Hij bevindt zich in het rechtergedeelte van de 'T'.
Ik bevind mij in het verticale gedeelte.
Het zijn brede stukken.
We kunnen echter onmogelijk bij elkaar komen.
Dat vind ik oneerlijk.
Ik hoor zijn echo, maar we kunnen niet praten.
Dan is het sluitingstijd.
Alle mensen verlaten de bunker.
Ik moet ook weg, maar ik wil niet.
Toch zal ik wel moeten, want het is sluitingstijd.
Morgen weer een dag.
Als we buiten staan, wordt de bunker afgesloten.
Ik schiet in paniek.
Mijn vriend is nog binnen, op diezelfde plek!
Ik schreeuw om hulp, dwing mensen om de bunker te openen.
Maar niemand hoort mij.
Ook mijn vriend hoort mij niet.
Iemand zegt mij wat te gaan wandelen aan zee, tot rust te komen.
Ik weiger dit.
Ik blijf hier net zo lang staan, totdat hij bevrijd wordt.
Ik zal het niet tolereren dat hij hier de hele kille nacht moet blijven.
Ik zal niet tolereren dat hij morgen pas bevrijd wordt, als de bunker weer open gaat.
Ondertussen hoor ik niets van hem.
Ik hoor geen geluiden, ik hoor hem niet schreeuwen.
Ik weet dat ik nu naar huis moet gaan, maar ik wil hem niet in de steek laten.

zondag 13 oktober 2013

Rommelig

Onrustige, onoverzichtelijke droom.
Ik loop door een Duitse stad. Overal is het druk.
Ik moet eigenlijk op de vergadering zijn, maar lig ook te slapen, moet steeds hoesten.
Blijkbaar moet ik mij ziek melden, maar de telefoon geeft steeds geen gehoor.
Wat zullen ze wel niet denken van het werk, dat ze maar steeds niets van me horen, terwijl de vergadering allang begonnen is? Ik ga gezellig uit eten met mijn moeder en een vriend.
We praten over allerlei onderwerpen. Mijn moeder betaalt, en is dan verdwenen.
De vriend en ik praten verder. We lopen op een druk station, zijn druk in gesprek.
Willen niets vergeten te bespreken. Zijn telefoon gaat. Hij antwoordt in het Spaans,
of een aanverwante taal. Ik raak hem kwijt in de menigte. Ik rijd met de auto op het station, weet niet hoe ik moet rijden, mag hier toch helemaal niet komen met de auto? Hoe moet ik nu naar huis komen?
Ik vind mijn weg wel, maar moet wel heel erg zoeken en opletten. Langzaam maar zeker wordt de kluwen ontward, en vind ik de weg naar huis. Herinnering aan terugkomst van Kabouterkamp in Brabant, ik was toen een jaar of 9, en had een klein popje meegenomen, met donker haar, donkere huidskleur.....

zaterdag 5 oktober 2013

Jeugd

Ik loop in de gymzaal van het dorp. Er is een optreden.
Ik zie de vriendin van mijn zus. Ze moet optreden. Draagt fleurige jaren '80 kleren.
Is opgemaakt in de stijl van de jaren '80.
Ze draagt een gebloemde blouse, in oker geel er rood, met een rode strakke broek.
Het haar getoupeerd. Ik zie haar vijftien keer. Het zijn geen spiegelbeelden.
Het zijn vijftien dezelfde personen. Halverwege springt ze uit de rij.
Ze is blij mij te zien, en wil straks bijpraten. Ik ben ook blij haar te zien/
Ik stel voor om straks, na het optreden, bij te praten. Nu maar concentreren op het optreden.
Achter deze rij staat een andere vrouw. Haar zie ik zo'n tien keer.

In een ander fragment lopen we langs de kassen. Ik ben een jaar of 7.
Er is een uitstekende pijp, waar een driehoekvormige steen op ligt.
Dat was vroeger echt zo. Ik was dan bang dat de steen eraf zou vallen, maar dat gebeurde niet.'
Het had ook iets magisch. Ik associeer het ook met een veilig gevoel, uit mijn jeugd.
Dat we nog helemaal opgingen in onze fantasiewereld, mijn vriendinnen en ik.

Dan is het het boek van Jan Brokken, interviews met schrijvers.
Het is een boek uit 1979, met vergeelde bladzijden.
Het boek komt tot leven, omdat het rijk is met ideeën en levensfilosofiën van schrijvers
(ook al is een aantal schrijvers allang overleden, maar hun werk leeft gewoon voort).
Het voelt heel echt, heel thuis, en sterk verbonden met mijn vroegste jeugd.
In de droom leest Eric uit het boek voor. Hij zit op het stukje grond van het ketelhuis.
Dat was vroeger ook een magische plek: het ketelhuis, aan de sloot.
Na een ontmoeting met de kinderen van Eric leg ik een rechtstreekse verbinding met mijn vroegste jeugd.
Hoe mooi!

woensdag 2 oktober 2013

Planten

Ik wou de planten water geven, maar er bleken planten dood te zijn.
Hoe meer planten ik water ging geven, des te meer planten er dood bleken te zijn.
Ik vond het raar dat ik dat niet eerder in de gaten had gehad.
Al mijn planten waren dood.

Van het internet

DROMEN OVER DE DOOD

We sterven in een droom en leven vrolijk verder. We zien familie en bekende dood in bed liggen, de volgende dag komen we hen als gezonde mensen tegen. Is dat niet in tegenspraak met elkaar? Nauwelijks, want de meeste dromen over het sterven en de dood kondigen een verandering in ons leven aan, iets nieuws wat zich aandient, waarop we ons geestelijk moeten voorbereiden. Dromen waarin de dood een rol speelt, gedurende welke zich in vaak vreemde beelden een sterfgeval voltrekt, of waarin we zelf sterven of zelfs aan onze begrafenis deelnemen, betekenen niets anders dan dat er geestelijk iets dood is. Defut is tijdelijk uit de relatie met de personen van wie we dromen dat ze overleden zijn. Inderdaad betekent iedere verandering dat er iets dood gaat en iets nieuws geboren wordt. Juist daarom zijn dromen over de dood voor velerlei uitleg vatbaar.Dromen over de dood houden vaak ook het zich los willen maken van een partner in, het einde van een relatie. Op de een of andere manier verzet ieder mens zich tegen dood gaan, maar hij verzet zich ook tegen het nieuwe, het onbekende dat hem in volledig levensomstandigheden brengt. Zo gebruikt het onbewuste de in wezen huiveringwekkende beelden van doodgaan, lijken, doodkisten en graven, om ons een verandering in ons bewuste leven onder het oog te brengen. Zelfs bij kinderen komen dergelijke dromen al voor, in de puberteit zelfs zeer frequent. In elke periode van z'n leven moet men afscheid nemen van gevoelens, een voorliefde of gewoonte, een schuldgevoel waarvan men zich altijd al wilde bevrijden. Pas het droombeeld van de dood zal daar een definitieve punt achter zetten en ons helpen de overstap te maken naar een nieuwe periode in ons leven. Juist in de puberteit en in de tweede helft van ons leven verzetten we ons met handen en voeten tegen een dergelijke verandering in een ander mens, tegen het "nieuwe leven" dat we van nu af aan zullen moeten leiden. Maar juist dit vasthouden aan het verleden veroorzaakt vaak neuroses, die om een kundige arts vragen, die probeert recht te zetten, wat we zelf niet onder ogen wilden zien. Het onbewuste geeft ons met de droom over de dood de raad ons te bevrijden uit de benauwdheid van het achterhaalde verleden, zodat we in het werkelijke leven zonder angst de toekomst tegemoet zien en als rijpere mensen proberen deze nieuwe fase in ons leven meester te worden.

Ook wie over z'n eigen zelfmoord droomt, leeft langer. Met dit enigszins huiveringwekkende beeld wil het onderbewustzijn ons waarschuwen geen roofbouw op onze bewuste krachten te plegen en eindelijk weer terug te keren naar een verstandige levenswijze. Vooral labiele mensen koesteren zelfmoordgedachten in hun dromen, ze kunnen hun angsten niet aan en gaan enigszins onevenwichtig door het leven.

SYMBOLEN 
Dood Dromen over de dood kondigen slechts in zeer weinig gevallen de eigenlijke dood aan. Meestal zeggen ze alleen maar, dat er iets in het diepst van onze ziel in leven wordt gehouden, wat eigenlijk zou moeten verdwijnen. Deze dromen zijn derhalve de hulp van het onbewuste, om de levensweg een andere richting te geven en het gevaar, dat ons bedreigt, te ontwijken. De dood kan ook het afsluiten van een levensperiode betekenen. Overlijden we zelf in de droom, dan is dit een soort zuiveringsproces van onze ziel, de wedergeboorte van ons betere ik, dat zich positief moet veranderen, om het gevecht van het leven te kunnen doorstaan.
Doodskist De doodskist heeft in de droom weinig met de dood te maken. Wanneer de doodskist gesloten is, dan staat ons het afscheid van een mens of ook van een betrekking binnen het beroep te wachten. Drijft de doodskist net als een boot op het water, dan wordt iets weggespoeld, wat ons bang maakte. De doodskist heeft dus in het droombeeld een soort afsluitende functie; hij symboliseert een afscheid nemen van het verleden; maar de doodskist ruimt ook vooroordelen uit de weg. Wie een lijk in een doodskist ziet liggen, wil misschien een vriendschap of zelfs een liefdesrelatie beëindigen; dit droombeeld kan ook op een echtscheiding wijzen. Wanneer we zelf in de doodskist liggen, zouden we het verleden moeten vergeten en ons uitsluitend op de toekomst moeten richten.
Sterven Het sterfgeval in een droom is volgens mening van sommige psychoanalytici de wens om wraak te nemen op iemand die men haat en daarom uit z'n leven wil verbannen. Bij vertouwde personen kan deze haat ook jaloezie betekenen, want volgens de freudianen houdt zich hierachter de seksuele wens verborgen, om een medeminnaar een keer te pakken te nemen. Veel psychologen interpreteren het sterven in een droom daarmee, dat men wil vergeten, wat een vertrouwde persoon ons in de waaktoestand heeft gedaan, "zand er over!" zegt het onbewuste. Wij zijn van mening, dat men het sterven ook een psychisch rijpingsproces plaatsvindt, dat een positieve uitwerking zal hebben op het karakter van de dromer en z'n relatie met z'n omgeving.