zondag 27 februari 2022

Verschillende droomfragmenten

Ik ben met Hessel op zolder. Maar daar is het veel te vol. Er staat o.a. een wasrek met veel was. Hugo en Hessel zijn ook op zolder. Ik ga naar beneden. Ik sta naast de trap in het eerste huis van mijn tante in Kwintsheul. De trap grenst aan de badkamer. Ik zie daar een roestplek op de vloer, die schoongemaakt moet worden. Onderaan de trap staan twee poppenwagens, zoals ik die vroeger had. De poppenwagens blokkeren de doorgang de trap op. Ik vind het raar dat ik de poppenwagens niet ken. Ik ben in het huis van BN-ers, maar eigenlijk is dit het ouderlijk huis. Ze doen heel gastvrij en iedereen vindt mij geweldig, maar ik voel dat het niet echt is. Linda de Mol vind ik wel heel aardig. Ik verlaat het huis en ben ergens in Zuid-Duitsland. Daar zie ik op straat ook de familie die naar Duitsland verhuisd is. Het is een mooi dorp, lijkend op Aalden, met veel oude gebouwen. Ik weet niet hoe ik thuis moet komen, heb geen auto bij mij, kan ook niet zomaar een trein nemen. Ik moet op tijd zijn voor mijn werk en de bovenkant van mijn schoenen valt in tweeeen. ik wil niet mijn moeder bellen om mij op te halen. Ik heb een baby met donker haar. Hij reageert niet zoveel, maar is wel ondernemend. Ik geef hem een schone luier. Ik zie mijn internist en ze bewonderd mijn zoon. Er is een beloningssysteem van een kaart met tekeningen van molentjes. Bij goede daden kleuren zij wit/roze, zoals een zelftest. Een buurmeisje loopt overstuur en in paniek weg, naar het einde van de laan tussen de kassen. Ze is heel bang. Buurman blijft rustig, is het gewend, maar het lukt hem niet haar te bereiken. Buurvrouw vindt het moeilijk en vlucht het huis in. Ik wacht tot het meisje terugkomt van het einde van de laan. Daar vang ik haar op. Ze is nog steeds heel bang, maar ik kom met haar in contact en ze kalmeert. We lopen heel rustig in de ochtendzon terug naar het dorp. Ik ben een kleuter en ik sta op het punt om de klas in te gaan. De juf van vroeger zit bij de deur om ons te begroeten. Maar dan ben ik opeens weg. Ik ben bij de kleuterjuf van nu, op onze school. En ik kom niet op tijd terug. De juf van vroeger weet nu niet waar ik blijf. Ik heb niet ontbeten en ik moet een pyamafeestje afzeggen. Alles is in de war. Ik ben in het ouderlijk huis. De familie van de kinderen van de opvang wacht geduldig voor het raam. Ik kan en mag de tijd nemen. Ik weet dat alleen zelf nog niet.

Onrust

Ik was in de drogisterij-winkel van de ouders van mijn jeugdvriendin. Dus dat was iets van heel vroeger. De winkel was de vaste locatie van mijn werk. Ik werkte in de GGZ. Ik werkte hier al jaren, was hier helemaal ingeburgerd. Ik had een cadeau voor het team in het kader van een afscheid van de collega's, terwijl ik geen afscheid nam. Dus er waren wel de rituelen van afscheid nemen, terwijl er geen sprake was van afscheid. Ik had een lege glazen fles, die er opvallend helder en schoon uitzag. Ik had voor mijn gevoel nog nooit zo'n schone fles gezien. De fles was een kunstvoorwerp, dus in de eerste instantie bedoeld voor esthetiek en niet zozeer voor functioneel gebruik. De fles had sierlijke vormen, ook al wist ik niet precies hoe die vormen eruit zagen. Ik vond het heel gewoon dat ik dit cadeau gaf en dat ik zo'n fles had, en realiseerde mij helemaal niet dat dit eigenlijk heel bijzonder was. Ik zat op het metalen stoeltje bij het tafeltje dat voor ons huis staat. Dit stond aan de andere kant van de toonbank, de plek waar mijn moeder vroeger een keertje onwel werd door te warme lucht in de winkel. In de droom stond de vader van mijn vriendin achter de toonbank. Hij reageerde verder niet op mij. Hij stond daar meer als een etalagepop en was in de droom veel dikker dan in werkelijkheid. Hij droeg een bakkersschort, dus hij was een dikke bakker. Dat vond ik helemaal niet bij hem passen! Ik had de fles ondersteboven in mijn hand. De dop was met een beugel vastgemaakt. Op die plek was een pond kaas vastgeplakt aan de fles. Uit de bodem kwamen prachtige veldbloemen. Deze groeiden op de fles, die ondersteboven werd gehouden. De bloemen waren omgeven door een soort goud licht. In deze atmosfeer fladderden kleine briefjes als vlinders. Elk briefje bevatte de naam van een collega, met een stukje tekst erbij. Nu waren het de collega's uit de wijkverpleging in Den Haag. In de droom was ik vergelijkbaar met een leidinggevende, maar niet operationeel zogezegd. Ik gaf zonder woorden/daden leiding/begeleiding aan collega's. Ik gaf hun steeds kleine wijze ingevingen mee. Misschien was ik in de droom niet meer op aarde, en kon ik mij daardoor nog sterker richten op deze taak, namelijk ongehinderd door ego van het 'in een lichaam zijn'. Gek genoeg was ik in het geheel niet verdrietig om niet meer op aarde te zijn, maar was het echt mijn tijd, omdat ik hiermee nu volop bezig kon zijn met deze taak. Ik begreep ook 100% waarom ik nu niet meer in de 'werkelijke' wereld was, en dat ik precies op het juiste tijdstip was overgegaan. Ik had het ook helemaal niet ervaren als afscheid, afgesneden zijn, verdriet, omdat alles voor mijn gevoel gewoon doorging, maar dan op een andere manier. En ik ervaarde ook de rust en de opluchting om niet de hele tijd meer gevangen te zijn in en te worstelen met mijn ego en dat van de wereld. Die zware taak lag nu achter mij, en dat maakte dat ik een stuk gelukkiger was dan 'vroeger'. Ik liet aan een andere persoon de briefjes zien, en noemde de namen van de collega's. De andere persoon (wie dat was weet ik niet, maar ik weet wel dat het iemand niet van deze wereld was) zie dat een collega niet de persoon was zoals wij dachten dat ze was. Ik begreep eerst niet wat ze bedoelde (de andere persoon was blijkbaar een vrouw). Ze zei dat die collega wel naar de clienten ging, maar van een acht-urige werkdag maar een kleine twee uur daadwerkelijk met haar werk bezig was. Dat ze ons voor de gek hield. Ik stond helemaal perplex (in werkelijkheid was het vroeger een client die ons voor de gek hield en was het die collega die daar achter kwam). De collega veranderde nu in een jongeman die volledig in de war was, wanhopig, agressief. Hij was in zijn eentje in een schoollokaal. We begaven ons nu in het paviljoen Lindenhof opname, GGZ Leidschendam. Het was ook wel een schoollokaal van het LMC. Een mevrouw uit het Duinhuis moest zich ontfermen over de jongeman, maar liep er gewoon bij weg, en gaf Hessel en mij de opdracht om de deur dicht te houden. Er zat geen deurkrik aan de deur, zoals de deur van de wc van de MacDonalds. We moesten dus met de rug tegen de deur leunen en hard duwen, want de jongeman had heel veel kracht in zijn woedebui. Deze actie had nu prioriteit, maar ik was innerlijk woedend op de vrouw, ook al bleef ik uiterlijk rustig. Ik wilde de jongeman opvangen en geruststellen, maar dat kon nu natuurlijk niet. Ik wist niet eens hoe hij eruit zag! De vrouw kwam terug, maar ging toen weer weg en trok zich niets van onze protesten aan. Dus werd ik nog bozer, en voelde ik heel veel onmacht. Toen kwam er iets meer lucht, werd de jongen iets rustiger in die zin dat hij niet zou weglopen. Via de ramen van het hoge LMC-lokaal kon ik in het andere lokaal kijken, waar de jongen zich bevond. Oogcontact maken had voor mij namelijk prioriteit. Hij moest weten wie wij waren en wij moesten weten wie hij was. Ik zag een intens verdrietige, piepjonge jongen, petje op, onrustig, maar ook enige opluchting in zijn ogen, omdat wij nu met hem in contact gingen. Het was echter nog steeds een alarmerende situatie en de vrouw was in geen velden of wegen te bekennen. Ik besefte nu dat dit maar goed ook was, omdat de jongen alleen maar agressiever van de vrouw werd, terwijl wij juist een rustgevende invloed hadden. Het was nu een kwestie van tijd, geduld, langzaam dichterbij komen. Als we die methodiek zouden toepasssen, dan zou onze actie kans van slagen hebben.

zondag 20 februari 2022

Verschillende droomfragmenten

In een soort waaier van bovenaf kwamen van alle kanten paarden en mensen aanrennen, en verenigden zich op de Dorpsstraat in Gees. Ik vond het wel wat griezelig, want het ging allemaal heel snel, en de mensen liepen langs de paarden. Maar alles ging goed. Er zou groots feest gevierd worden en alles kwam goed. Het speelde zich af in vroeger tijden. Een familielid had belastingfraude gepleegd, in ernstige vorm. Ik kreeg de opdracht naar hem toe te gaan en hem op zijn kop te geven, aan te geven bij de politie. Ik was boos en verontwaardigd: waarom had hij dit nu gedaan!? Maar onderweg dacht ik nee, het is helemaal mijn taak niet om dit te doen. Dat is de taak van de politie. En bovendien wil ik eerst eens rustig met hem gesprek, over wat er nu precies gebeurd is. Ik liep naar zijn huis toe, maar had de auto geparkeerd zonder een kaartje te kopen. Dit omdat ik snel bij hem wilde zijn, voordat de politie kwam. Dus ik was wel wat onrustig over dat niet betaalde parkeerkaartje. Ik was in de kelder van het IKC. Heel bevlogen was ik bezig met het begeleiden van kinderen. We hadden gesprekjes. Meestal over leuke dingen, maar soms ook over dingen waar ze moeite mee hadden. Ik gaf hun dan wijze raad, die ze toepasten. Maar zodra ze 'naar boven' kwamen, kwam er iemand anders die zei dat ze iets anders moesten doen, en dat ze daar niet vanaf mochten wijken. Ik begreep niet waarom ze dat deed, want het was mijns inziens niet in het belang van de kinderen. Het leek alsof ze er zelf beter van wilde worden. Eerst had ik het niet in de gaten, en begreep ik niet hoe en waar mijn wijze raad ondermijnd werd. Toen ik het in de gaten kreeg, werd ik er verdrietig van. Ik moest zelf beneden blijven, kon niet ingrijpen. En ik zag ondertussen hoe het de kinderen verwarde, totaal niet bijdroeg, integendeel. Vervolgens ging die persoon zich op mij richten: ik zou onzeker zijn en het allemaal niet zo goed weten. En ik werd uitgelachen. Vervolgens ging ik mezelf beschuldigen vanwege het feit dat ik werk had gezocht om het wat rustiger aan te kunnen doen dan in de zorg. Ik verweet het mezelf dat ik het TE rustig had aangepakt. Vervolgens verweet ik het mezelf dat ik het hiermee in de hand gewerkt zou hebben dat ik weer depressief zou worden, en mijn werk niet meer zou kunnen doen.... Ik stond aan een loket, in de unit van GGZ opname ouderen. Het was een kleine vierkante ruimte, met in totaal drie loketten met wachtende mensen. Het was warme zomerdag. Ik was snel aan de beurt. De persoon aan de andere kant hield voor het ruitje een boek omhoog. Het was een zelf geschreven roman over Oosterhesselen, van iets kleiner formaat dan mijn roman. Op de kaft een afbeelding van een geschilderde zee, in wit en mooi nachtblauw. De titel stond geschreven met groen/bruine letters. Deze letters hadden het motief van blank hout. Het was een mooie kaft in pastelkleuren. Het was een heel vriendelijk persoon achter het loket. Ik wist niet of het een man of een vrouw was. Ik kende de persoon al heel lang. En toch wist ik niet wie het was. Maar ze zeiden dat ik deze persoon al heel lang kende. Ik vroeg of ik mijn novelle hier kon laten inbinden. Het was in de jaren '90, en moest je dus nog speciaal naar een bepaalde winkel, om je boek te laten inbinden. Het leek ook wel of ik voor een scriptie kwam, maar het was toch echt een novelle. Het resultaat was heel mooi geworden. Er was een vrolijke, uitgelaten sfeer. De locatie leek ook wel op een teststraat. De bezoekers hier waren heel ontspannen, en kenden elkaar, gunden elkaar veel. Ik had met het gezin en dorpsgenoten gereisd door India. Van de stad Bombay tot aan het vliegtuig reisden we in een sleuf. We konden het straatleven slechts door de spleten van de sleuf zien. We moesten nog op een dorpsgenoot wachten die ik niet ken. Die persoon kwam niet, dus uiteindelijk gingen we met zijn allen weer verder. Ik rook de geur van India weer. Ik moest op de kinderopvang zoeken naar een meisje dat heel lang niet geweest was. Ik kon haar nergens vinden, en kreeg geen gehoor toen ik naar haar ouders belde. Ik moest de boodschappen in een doos doen, maar dit bleek een lege kinderwagen te zijn. Deed mijn best, maar had steeds het gevoel dat ik het verkeerd deed. Een klein meisje van een jaar of 8 had lange haren tot aan de grond. Ik ging de haren liefdevol borstelen. Ik was zelf dat meisje. De haren werden een beetje blauw. Het waren zilveren haren. Toen bleek het meisje samen met een ander kind een tweeling te zijn. Er kwamen nog twee andere kinderen aangelopen. Zij waren ook een tweeling.

zondag 13 februari 2022

India

Ik zit in de trein, ergens midden in het land. Met een hele groep reizigers zit ik in een coupé. We zijn met zijn allen op vakantie naar Griekenland geweest. We hebben het ontzettend mooi gehad, en zijn druk bezig met het ophalen van herinneringen. Als de trein stopt bij een station, stapt mijn gespreksmaatje daar uit, zonder mij gedag te zeggen. Ik vind dat heel vreemd. Ik wist niet dat hij hier moest uitstappen. Ik kende deze mensen van tevoren niet, dus ik weet niet waar zij allemaal wonen. Ik vraag aan iemand waar ik dan uit moet stappen. Ik moet uitstappen op een klein stationnetje na Haarlem. Als we daar bijna zijn, wordt de trein zo smal als het gangpad naast de gesloten coupés. Alles wordt in een keer onvoverzichtelijk. Er wordt overal gebouwd, en is herrie, bouwvakkers die druk bezig zijn met het sjouwen van stenen en naar elkaar schreeuwen. Ik zie door de bomen het bos niet meer. Ik stap uit en krijg de opdracht een Indiaase vrouw te volgen. We gaan eerst naar de fietsenkelder. We zijn nu in het kantoortje van de fietsenkelder, zoals vroeger bij station Rijswijk. Daar hangen allemaal plaatjes en persoonlijke foto's aan de muur. Ook hangen er dromenvangers. Er zit een vrouw die ik ken van televisie. Ze heeft geblondeerd haar. Ze is op zich heel aardig, maar een felle tante. Te fel. De Indiaase vrouw kent haar heel goed, groet haar amicaal, praat met haar over mensen die ik niet ken, dus ik voel me er een beetje bij hangen. We verlaten de fietsenkelder en komen in een soort ondergrondse wereld, zoals onder een station of snelweg. Het is er vochtig en hier en daar hoor ik water druppelen. Het is er koud en donker, maar niet griezelig. Het is een ruimte met sjieke pilaren. De vrouw moet er 'mensen te eten geven'. Wellicht zijn dat mensen die hier op straat leven. Dan komen we in een kerk, midden in deze ruimte. Het is nu alsof de kerk op het water drijft, een beetje te vergelijken met de Mont Saint Michel, maar dan drijvend. We gaan er naar binnen en dan sta ik direct al op het altaar. Hier wordt een vrouw uitgehuwelijkt. Er is een dominante vader, waar iedereen bang voor is. De moeder gaat er tegenin, maar even later komt ze terug in een bosgroene doorzichtige lange jurk met pofmouwen, zijde-achtige stof. Die jurk staat er symbool voor dat ze nu niet meer tegen de vader in gaat. Daar word ik heel boos van. Je neemt het toch op voor je dochter!? Waar ben ik in beland!? Ik ga hard nadenken wat ik voor het meisje kan doen.

Feest

Ik was op een feest bij de buren in onze buurt, of ook wel bij de buren van het ouderlijk huis. Ik wist niet zeker bij welke buren ik moest zijn. Want er waren meerdere feesten bij meerdere buren. Naar welk feest ik ook ging, ik deed altijd de andere buur weer tekort. Dat gaf veel onrust. De buren gingen met elkaar naar een hotel. Ik wilde niet mee, want ik heb daar helemaal niks mee, met grote groepen naar een hotel gaan. Toch kwam ik de volgende ochtend wel langs in het hotel. De buren bleken nu mensen uit verschillende delen van het land te zijn. Ze hadden met elkaar een cursus gevolgd, kenden elkaar van tevoren niet. Ze hadden door de cursus leuk contact met elkaar opgebouwd. Nu - dus na een dag al - hadden ze een soort 'bonte middag'. Ze deden toneelstukjes en hadden veel lol met elkaar. Ik had eventjes wel spijt dat ik niet mee was gegaan, maar het leek mij aan de andere kant voor mijzelf toch echt wel te benauwend. Andere droomfragmenten: Ik zit met Hessel in de auto. Ik zeg dat hij de achteruitkijkspiegel even moet afstemmen op zijn zicht. Ik zeg en roep het continu, maar hij hoort het niet. Misschien ben ik ook wel een engel in de hemel, en kan hij mij dus niet horen. Ik ben heel bezorgd dat hij daardoor een ongeluk zou kunnen krijgen. Maar toch gaat het wel goed. Een oud-klasgenoot rijdt in een Jeep, Landrover. Hij rijdt rondjes in een moeras. Het is een grote modderpoel. De Jeep is enorm sterk en hij is een hele goede bestuurder. Maar elke keer wordt hij omlaag getrokken. Dankzij zijn inspanningen en de sterke Jeep blijft hij toch aan de opppervlakte. Maar daar is dus wel heel veel kracht voor nodig. Het speelt zich af in een waterbassin bij een tuinder. Ik ben heel bezorgd dat hij wegzakt, maar die bezorgdheid is niet nodig. Hij komt er wel weer uit.

Klok

Ik was in de grote loods van de buren van het ouderlijk huis. Daar had een garagehouder zijn werkplaats. Blijkbaar had ik daar onze auto naartoe gebracht, voor APK-keuring. Er was mij steeds toegezegd dat de auto klaar zou zijn, dat ik deze kwam ophalen en dat de auto toen toch nog niet klaar was. Dat was al een paar keer gebeurd. Vandaag zou de auto dan echt klaar zijn. Dat moest ook wel, want ik had deze nodig om naar mijn werk in Assen te gaan. Ik werkte weer bij GGZ Drenthe, ouderenpsychiatrie. Dus ik kwam de auto halen, en weer was deze niet klaar. Nu werd ik echt heel boos. Bovenin de ruimte hing altijd een klok, maar deze was nu weg. Dat stond gelijk aan het feit dat de klok uit de auto was weggehaald. En ik had deze wel nodig, om naar Assen te rijden. Linksom of rechtsom, maar zorg maar dat de auto klaar is en dat de klok er weer in zit. De receptioniste keek mij hulpeloos aan. Ze stond midden in de ruimte, letterlijk met de handen in het haar. Ze droeg een steile, ouderwetse rok van veel te dikke stof, met een te dikke trui erboven. Zoals de leerkrachten op de middelbare school vroeger gekleed gingen. Ze deinde een beetje achterover omdat ik zo boos was. Maar ik had het eigenlijk niet tegen haar. Zij was het 'voorportaal' voor de monteurs in de garage, die het keer op keer lieten afweten. Ze zei dat ze kon toezeggen dat ik de klok terug zou krijgen, maar dan moest ik wel tijdelijk mijn ID-bewijs afgeven. Nou, dat ging ik echt niet doen! Woedend was ik! Ik ging 'afkoelen' in de voorkamer van het ouderlijk huis, nog in ouderwetse stijl, waar ik mezelf zag als jong kind van het gezin. Ik was elders in huis druk aan het spelen. Ik had een stagiaire uit de werkplaats meegenomen. Zij was nog maar net begonnen, kon het allemaal niet bijhouden, was steeds emotioneel en zenuwachtig, ik kon haar ook wel een beetje geruststellen. Ze probeerde zo goed mogelijk te kijken naar mijn manier van werken, om het werk in de vingers te krijgen. We aten een lunch in de voorkamer. Het gezin (waaronder dus ikzelf als kind) kon ons niet zien. We moesten eigenlijk dus ook naar GGZ Drenthe. Tijdens het eten was ik bezig met het aantrekken van mijn rijglaarzen.

zaterdag 5 februari 2022

Cirkel

De cirkel staat centraal in de droom. Een bos tulpen in een vaas. Je kunt er denkbeeldig een touwtje omheen doen. In cirkelvorm. Of dat touwtje vervangen door sterke mannen die elkaars hand vasthouden. Ook in een cirkel. Ze zijn zo sterk, dat ze de tulpen netjes in de vaas houden, zodat de tulpen niet gaan hangen. Er is een nieuwe band met enthousiaste, jonge bandleden. Ze treden op in een cirkelvorm, midden in een vijver in Leiden. Ze staan tot aan de enkels in het water. Dat maakt niet uit, want het is zomer en het is warm. Het is heel gezellig en sfeervol.

Landhuis

In de droom ben ik in een landhuis. Het is eigenlijk het Duinhuis in Oostvoorne. Het is helemaal opgeknapt, gerenoveerd, gezellig gemaakt. Er wonen hier nu mensen. Het is een verzorgingshuis. Men heeft hier enorm zijn best op gedaan, en er is flink wat geld voor vrijgemaakt. Enthousiaste dames op leeftijd lopen er af en aan met hapjes en drankjes. Het is een soort house-warming. Maar tegelijkertijd is het ook een manier om nieuwe mensen te werven. Ik heb zojuist een hele leuke middag of dag gehad. Ik heb ofwel gewerkt met ouderen, ofwel een cursus gevolgd, ofwel gewerkt met kinderen. Ik kom er nu pas achter dat ik 'de kinderen van groep 3' ook uit de klas had moeten halen. Dat was mij niet doorgegeven. Nu hebben ze de hele middag alleen buiten gespeeld. Ik vind dat heel vervelend, maar het schijnt geen probleem te zijn, omdat ze de omgeving door en door kennen, en er wel vaker met elkaar op uit gaan. Nu blijkt dat een jonge zwangere vrouw bij de kinderen was. Ik maak mij dus druk om niks. Het is de hele dag heel druk geweest, en de mensen gaan nu weer naar huis. Ze lopen naar station Leiden, dus blijkbaar zijn we ook in het gebouw van mijn opleiding Verpleegkunde. De mensen lopen massaal die kant op, en ik wil ook aanstalten maken. Maar de oudere dames willen nog even met mij de dag evalueren. Ik word van alle kanten verwend met hapjes, drankjes, aandacht, bewondering. We zitten in een lichte salon, te vergelijken met de 'voorkamer' in het ouderlijk huis, toen mijn opa en oma er nog woonden. Ik ben nu op de buitenplaats van het Duinhuis, en ben er heel close met 'Rodion'. Hij wil mij letterlijk niet loslaten, en ik hem ook niet. Het is alsof we aan elkaar vastgeplakt zitten. Het voelt heel veilig. Hij houdt mij van achteren stevig vast en ik kijk even voorzichtig opzij, van 'hoe ziet hij er eigenlijk ook alweer uit!?' De evaluatie gaat verder. Ik merk dat ik hier eigenlijk helemaal geen zin in heb. Ik ervaar het als heel opdringerig. Ik ben heel graag in dit gebied. Het blijkt vlak aan ze te zijn. Samen met Rodion loop ik langs een wilde zee, die zeker niet al te wild is. Ik adem de frisse, zoute lucht in en voel veel vrijheid. Aan de kant van de duinen doemen echter de gebouwen van Rotterdam op, die steeds dichter bij zee komen. Dat vind ik niet leuk, en ik vind het ook een verontrustende ontwikkeling. Rodion zegt al die tijd niets. Hij is alleen maar gewoon in de buurt, en verwacht niets van mij. De bejaarde dames zeggen mij dat Rodion 'hun rijke neefje' is, dat hij het roer omgegooid heeft, en heeft besloten om in ieder geval deze zomer bij hun te komen werken. Een beetje als 'neef Herbert' van de familie Knots. Ik geloof helemaal niks van dit verhaal. Ik vertrouw deze dames niet. Hoe vriendelijker ze doen, des te minder ik hun vertrouw. Het is verleidelijk om hier te blijven, aan zee, bij Rodion. Maar het vliegt me naar de keel, het idee dat ik hier in dit landhuis moet gaan wonen (want als je er gaat werken, ga je er ook wonen). Ondertussen blijven de dames mij ophemelen. Ze zeggen dat ze allang hebben gezien dat ik hier thuishoor, dat zij het helemaal zien zitten. Ik denk: als ik nu weiger, dan zullen ze mij dat niet in dank afnemen, want ik heb vorig jaar ook al nee gezegd. Ik vertrouw hun 'vriendelijkheid' dus niet, en houd er rekening mee dat dit elkaar moment kan omslaan in venijn. Net hoe het hun uitkomt. Dan besluit ik resoluut om achter de mensenmenigte aan te lopen, richting station. We lopen over een heuvelachtig gebied, zoals in duinen bij het strand van Monster, maar dan met gras. Jonge kinderen rollen lachend van de heuvel. Ik vraag mij af of ik het wel kon maken, in de mensenmenigte te vertrekken zonder persoonlijk afscheid te nemen, de dames te bedanken voor de moeite. Maar waarom zou ik dat moeten doen, terwijl al deze mensen dat ook niet doen? Ik was gewoon een cursist, net als hun. Het enige verschil is, dat ik mij door de dames in de luren heb laten leggen, en zij niet. En dus loop ik door. De anderen komen uit op station Leiden. Maar ik ben dan in de Kerkstraat te Kwintsheul. Ik sta op de stoep tegenover de kerk. Ik loop daar in mijn rokje en kniekousen naar school. Zonder mijn vriendinnen. Dat kwam nooit eerder voor. Ik was anders altijd met hun. Vlak voor mij stopt een auto. Een Afrikaanse dame wordt uit haar rolstoel getrokken, de auto in. Het gaat heel snel. Ik schrik ervan. Snel schrijf ik een gedeelte van het nummerbord van de auto op. Ik wil de politie bellen. Maar dan bedenk ik mij, dat de dame gewoon bij de man hoort die de auto bestuurt. Ik zie het wiskundige teken van 'loodrecht' en loop volgens de staande lijn naar de Kastanjehof. Dat is in de droom al in de oude kleuterschool. Er is een buffetrestaurant. Ik ga meteen bij de kassa staan. Ik ben nog wat in de war door de ervaringen in het landhuis en met de mensen in de auto. Daarom aarzel ik wat. Het meisje achter de kassa is heel ongeduldig, ook al staan er verder geen mensen. Ik wist helemaal niet dat ik een maaltijd ging bestellen. Ik wijs gewoon maar wat aan, om haar tevreden te stellen. Het blijken gewoon verpakte maaltijden te zijn. Zij haalt voorgerecht, hoofdmaaltijd en toetje voor mij uit de verpakking, en legt dit alles op een bord. Het bord op een theeblad. Ik moet 22,50 euro betalen. Dat vind ik wel erg veel geld voor deze maaltijd! Maar goed, ok. Ik moet heel erg nadenken bij het betalen en pinnen. De dame moet mij het vinkje aanwijzen om te betalen. Ik voel mij hier heel vervelend over. Ondertussen staat er een lange rij mensen achter mij. Ze zijn geirriteerd en ongeduldig. Het is ook wel bij La Place in Groningen, met uitzicht op de Martini Toren. Ik trek mij er niets van aan dat de mensen zo geirriteerd zijn.

woensdag 2 februari 2022

Droomfragmenten

De naam 'Andesgebergte' werd genoemd. De kleur 'gifgroen' staat centraal in de droom. Ik ben op weg naar Smilde, omdat ik denk dat ik daar moet werken. Maar ik moet eigenlijk naar Hooghalen. Dus ik voel onrust: volgens mij rijd ik niet naar de goede locatie. Ik moet om kwart voor tien beginnen. Ik ben thuis en het is al kwart voor tien. Dus dat ga ik niet halen. Maar het wordt ook niet later dan die tijd. En dus kan ik er in de tussentijd gewoon naartoe rijden. Als ik er eindelijk ben, is er een groot feest, met een grote zaal, geheel gevuld met lange tafels en een lopend buffet. De lekkernijen maken niet zoveel indruk op mij, ook al ziet het er prachtig verzorgd uit. Dan staat mijn jongste broer in een keer oog in oog met Eric. Ze zeggen elkaar vriendelijk gedag. Ik moet kiezen: uit eten met Gerda, of met mijn vader. Gerda zegt dat ik maar lekker met mijn vader ga eten. Zij gaat met Lisa eten. Het is niet aan het lopend buffet, maar in een ander restaurant. Het blijkt hier een verzorgingshuis te zijn, waar mijn moeder woont. Ik komt er een oud-collega van Treant tegen. Ik zeg dat ik hier helemaal niet moest zijn, maar in Hooghalen. Ze zegt dat het geen verloren tijd was. Dat er een reden was dat ik hier ook nog even naartoe ging. Ik kom uiteindelijk gewoon op tijd in Hooghalen. Ik ben in het ouderlijk huis. Ik ben nog een heel jong kind: ongeveer anderhalf jaar. Maar in de droom weet ik wat ik meemaak. Ik kan het mij herinneren. Mijn moeder kleedt mij aan op de commode. We moeten naar het consultatiebureau. Ik zeg dat ik eigenlijk weg moet, voor een tentamen psychologie, in Utrecht. Eerst naar huis in Drenthe, en dan naar Utrecht. Zal ik wel op tijd komen? Ik kan beter meteen naar Utrecht reizen. Dan kom ik ruim op tijd. Ik ben totaal niet zenuwachtig voor het tentamen. Bus 27 hier in Oosterhesselen is dezelfde bus als bus 127 in Kwintsheul. De bus staat een tijdje op het busstation in Aalden. Het is niet helemaal duidelijk wat er verder gaat gebeuren, en hoe lang de bus hier zal blijven staan. Niemand kan duidelijkheid verschaffen. Dan is de bus op een parkeerplaats aan de snelweg, tussen Nieuwlande en Oosterhesselen. De bus blijft daar staan en tegelijkertijd rijdt de bus als een raket van die plaats af, richting Duitsland. Het is te vergelijken met poppetjes die steeds een beetje anders getekend worden, om er dan vervolgens een film van te maken waarin het poppetje hard wegloopt. Maar in de droom staat de bus ondertussen ook nog steeds op de parkeerplaats. Amber en ik rijden mee in een lege bus zonder bestuurder. We zitten op de passagiersplek. We zijn geen mensen, maar 'energie'. We zitten eigenlijk in de Up!. Het oude gele deken ligt in de voetenruimte. Dat is een heel belangrijk, 'spiritueel' deken. Ondertussen stroomt de bus op de parkeerplaats vol met mensen. De bus is nu een NS-bus op station Zwolle. Er moeten steeds mensen af en aan vervoerd worden, en de bus kan dit eigenlijk niet aan. Ik voel mij daar wel bezwaard over. Maar dat hoeft helemaal niet. Amber en ik zijn veel verder, zijn al lang en breed in Duitsland, zitten niemand in de weg. Dat wat al die mensen doormaken, dat hebben wij allang achter de rug.

Vader

We zijn op bezoek bij de vader van mijn Duitse vriend. We weten beiden dat hij in de hemel is. Of waar dan ook. Maar er is totaal geen drempel om naar hem toe te gaan. Integendeel. Wat ook niet speelt, dat is dat ik hem in het dagelijks leven niet gekend heb. In de droom sluit hij mij meteen in zijn armen. Hij vindt het heel gewoon dat we samen bij hem op bezoek gaan. Hij woont in een boomhut in Zweden, en maakt het uitermate goed. Het gaat uitstekend met hem. Er is goed nagedacht over de bouw van de boomhut: welk hout, welke locatie, vormgeving, bouw, veiligheid, enz. Juist omdat er zo goed over is nagedacht (vooral door hun beiden) geeft het nu heel veel rust en duidelijkheid dat hij daar gewoon goed zit. De boomhut is door mijn vriend gebouwd, en bevindt zich ergens op een terp in Noord-Zweden. Zodoende bevindt hij zich 'hoog op de landkaart', en kan hij goed overzienn hoe het zijn gezin vergaat en waar hij een helpende hand moet bieden. De boomhut is gebouwd in compartimenten, met een soort 'bruine-jaren-70-wenteltrap' als basis. Op elke traptrede is een knus vertrek gebouwd met veel liefde en zorg, door mijn vriend, voor zijn vader. Ik voel mij vrij. Er hoeft niets uitgelegd te worden. Alles is goed. We zijn in een andere wereld. Een wereld die het ego overstijgt. We klimmen de hut in en ik blijf steeds een beetje hangen bij al die mooie vertrekken die zij samen gebouwd en ingericht hebben. Steeds met een ander thema. Veel archeologische attributen, Afrikaanse kunst, sieraden. Het ruikt er heel lekker: bosgeur-hout-wierook....een mengeling. Hij kijkt steeds achterom van Es, waar blijf je, mijn vader wacht op ons. Maar hij begrijpt ook wel waarom ik treuzel, en laat het geworden. Ondertussen is zijn vader in de nok bezig alles klaar te zetten voor onze komst. Als we er aankomen, ontvangt hij ons heel gastvrij. We zitten op kussens, en eten rijst met onze handen. Ik denk terug aan de vrijheid, die ik ervaarde tijdens mijn Azië-reis. Ik kijk naar beneden. Het lijkt hier ook wel een soort jungle. Ik weet niet zeker of ik hier wel 'mag' zijn. Voel me ook wel vereerd. Ik zeg: "Wat fijn dat wij hier zo gastvrij worden ontvangen." Zijn vader kijkt zijn zoon lachend aan, en zegt dan tegen mij: "Je bent hier altijd welkom." Vervolgens citeer ik dan een grapje van mijn vader: "Oh nou....dan kom ik meteen volgende week weer!" Als we uiteindelijk toch weer vertrekken, geeft zijn vader ons nog iets mee. Hij pakt de kaart van Nederland erbij. Op die kaart zien we een grijze cirkel rechts van midden-Nederland, ter hoogte van Arnhem-Deventer-Nijmegen en omliggende dorpen. Hij zegt: "Als je door dit gebied reist, dan verblijf je in een andere wereld. Daar kun je je vrij voelen. Maar dan moet je er wel voor open staan. Laat dat je troost, je houvast zijn. Ester, als je naar Amber reist met de trein, weet dan dat dit het vrije gebied is. Dat je hier alle kanten op kunt. Maar doe geen poging het uit te leggen aan anderen. Ze zullen het niet begrijpen. Houd it maar voor jullie zelf. Weet ook dat het weer anders wordt als je de cirkel voorbij bent. Maar herinner je dan dat de cirkel er altijd is, wat er ook gebeurt. Als we de boomhut verlaten, zwaait hij vrolijk en uitgelaten totdat wij uit het zicht zijn. Hij hoeft ons niet te missen, want in deze wereld bestaat er geen 'missen'. De connectie is er immers altijd. Hij draagt een spijkerbroek en een wit hemd. In de droom is hij een jaar of 40. Vrolijk gaat hij door met zijn eigen bezigheden. Het gaat heel goed met hem. Terwijl hij naar ons zwaait, zegt hij lachend in zichzelf: "Mooie mensen".