zaterdag 25 april 2020

Beelden

Afgelopen week:

Het waren dromen, maar misschien ook beelden die op mijn netvlies verschenen, na even ingedommeld te zijn. Dat ik wist dat ik aan het dromen was. 

--> De achtergrond van een zwartwit-foto, met strepen van een beweging erin, alsof een motorrijder of een brommerrijder razendsnel door het beeld rijdt, ergens op een trambaan in Amsterdam
--> Op de voorgrond een duidelijke afbeelding van Rood Kapje, met een knalrood mutsje en capeje.
--> De heide ook in een foto, ik wandel daar, opeens doemen daar een moeder-leeuwin met haar jong op, ik schrik even, ze zijn prachtig om te zien, ik hoef helemaal niet bang te zijn, ze zijn zeer nauw verbonden met mij, heel liefdevol en vooral ook heel sterk, erg mooi.
--> Mijn vader zegt: "Jij kunt gemakkelijk meerdere boeken tegelijk schrijven".  

vrijdag 17 april 2020

Brug

De droom beschrijft het weerzien met een klasgenoot van vroeger, waar ik destijds heel erg verliefd op was. En hij op mij. Ik bezoek hem in mijn geboortedorp, en het is nog niet zo vol gebouwd, wellicht ergens in de vroege jaren '60. Er zijn onverharde landweggetjes naar de kassen, en zijn ouderlijk huis ligt ook aan een van die landweggetjes. Hij had mij al verwacht, en ik ontvang een hartelijk welkom, van hem en zijn familie. Ik zeg dat ik niet zo lang kan blijven. Dat vinden ze wel jammer. Ze hadden erop gerekend dat ik voorlopig zou blijven. Er is eten en drinken in overvloed. De hele familie is bij elkaar en zoekt elkaar steeds op. Het is hartverwarmend. Maar ik moet toch weer verder. Via een haarspeldbocht bereik ik de brug, midden in het dorp. Dat is ook een soort skibaan in een ski-gebied. OP diezelfde route kom ik een zoon tegen van het gezin. Hij rijdt in een 45 km autootje. Wellicht is hij gestuurd om mij weer terug te halen. Ik vind het wel jammer. Ik was ook graag langer gebleven, maar ik heb andere dingen te doen, en moet weer verder. 

woensdag 15 april 2020

Strand

In de droom ben ik met mijn zusje in Delft. We zijn ook wel in het ouderlijk huis van een oom, missionaris. Er is geregeld dat we met de taxi naar het ouderlijk huis gaan. De taxichauffeur staat al voor de deur, en begeleidt ons gedienstig in de auto. Tegelijkertijd zijn we ook nog in Delft, in het ziekenhuis. Ik wil graag weten wat de rit kost en ik vind het zonde van het geld. We hadden toch net zo goed de bus kunnen pakken? Ik ben het ook gewoon niet gewend om een taxi te nemen. Ik maak mij zorgen om mijn ouders.

Ik ben op het strand van Zandvoort, en ik ben steeds in de buurt van een vuurtoren. Ik vind het wel interessant dat ik nu dichtbij een vuurtoren ben, en ook in de buurt blijf. Normaal gesproken ken je de buurtoren van een 'licht in de verte'. Het is mooi weer. In en om de vuurtoren is een horeca-gelegenheid. Er staan ook kraampjes met kleding en spulletjes om cadeau te geven. Ik zoek nog iets voor mijn schoonmoeder van vroeger. Ik wil graag een sjaaltje of sieraden geven. Dan zie ik een mooie bruine tas in kant, met een houten handvat. Deze vind ik erg mooi, maar niet zo heel stevig. Bij het handvat is de tas een beetje kapot. De verkopers rijden in een soort langzame stoet voorbij, en letten verder niet zo op de winkel. Het kan ook wel zijn dat ze met paard en wagen zijn. Of het is een circusoptocht/Kermisoptocht/zigeuneroptocht. Ik vind het wel raar dat ze hun winkel verlaten. Ik vraag hen hoe duur de tas is. Eerst noemen ze een hoger bedrag. Als ik vertel over de beschadiging, roepen ze dat de tas een euro 95 is. Dan wil ik de tas wel kopen, en zie ik wel of ik deze aan mijn schoonmoeder van vroeger geef, of zelf zal houden. 

In en om de vuurtoren is horeca en winkelverkoop/kraampjes. Dat hoort allemaal bij elkaar. De plek bevindt zich op de overgang tussen de duinen en de zee. Ik loop steeds rondjes om de vuurtoren, afhankelijk van waar ik zin in heb: even naar zee, dan rondstruinen bij de kraampjes, dan een kop koffie op terras. De serveerster zoekt mij. Ik moet nu eerst maar even mijn koffie gaan afrekenen, anders  weet ze niet waar ik ben.  


donderdag 9 april 2020

Regen

In de droom ga ik weer naar school, maar omdat het slecht weer is, brengt Hessel mij. De kinderen gaan ook mee. We rijden door een tussenliggend dorp. Daar wil iedereen nog even boodschappen doen, bij de Jumbo. Ieder heeft voor zichzelf weer iets anders nodig. 
We nemen allemaal de tijd, ik ook.

Het is slecht weer, donker, regen, wind. Dan bedenk ik mij in een keer, dat we nu toch wel naar de auto moeten om verder te rijden, want anders kom ik te laat. Hessel doet zijn best om mij op tijd op school te brengen. Hij laadt de herenfiets achterin de auto. De fiets hangt eigenlijk meer een beetje aan de achterkant van de auto, maar toch lijkt dat wel gewoon goed te gaan. 

Ik ben wel op tijd op school, maar op school mogen ze alleen maar een bepaald lokaal innemen. Dus dat betekent dat de hele school op een kluitje zit in dat ene lokaal. Er is een kringgesprek voor de kleuters, en de kinderen van de middenbouw en bovenbouw zitten er omheen. Dat is wel heel knus, maar de kinderen hebben te weinig ruimte.

Er moeten ook spullen verplaatst worden van de ene locatie naar de andere locatie en weer terug. Ik begrijp nog niet zo goed wat de achterliggende gedachte is, maar ik vertrouw erop dat dit spoedig duidelijk zal worden.  

woensdag 8 april 2020

Mensen

Een droom met steeds overal mensen, onrust, niet weten wat ze van mij verwachten, waar ik goed aan doe. 

In het ouderlijk huis houd ik een toespraak voor de familie. De toespraak wordt illustratief ondersteund door tekeningen van de kleinkinderen. De tekeningen van onze kinderen zitten er niet bij. Het is een geslaagde toespraak. Iedereen is tevreden. Ik ben netjes aangekleed. Wellicht is het met Pasen!? Even later geef ik de dochters van mijn zus ieder nog een tekening van hunzelf terug. Die had ik later ook nog gevonden. 

Ik ben in het ziekenhuis in Emmen. Ik wil een wenteltrap in een nauw trapgat op gaan, maar bedenk mij. Ik zeg 'dat ik te dik ben om deze trap te nemen'. In werkelijkheid word ik er claustrofobisch van. Maar dat hoeft niet iedereen te weten. De anderen begrijpen het wel, en kijken mij empathisch glimlachend aan. Als ik naar beneden wil lopen, krijg ik een omhelzing van mijn neef, die juist met zijn gezin de trap op zou lopen. Hij feliciteert mij met de goede toespraak. Ik word er verlegen van. Ik heb gewoon gezegd wat ik moest zeggen. Zijn compliment doet mij goed. 

Ik neem een trap aan de andere kant van het atrium. Het is een bredere trap, met een ruim trappenhuis. Hier voel ik mij veilig, en kan ik ademen. Hier word ik ook niet voor de voeten gelopen door andere mensen. Ik moet door allerlei sluizen. Dan bemerk ik, dat ik mijn teenslippers kwijt ben. Collega's helpen zoeken, maar de slippers zijn niet terug te vinden. Nou ja. Zonder schoeisel is ook geen ramp. Blijkbaar ben ik een collega van de verpleegkundigen op de IC. De collega's zijn uitermate vriendelijk. 

Ik heb een knaloranje fietskar gekregen van een collega. Ze helpt mij om de fietskar midden in de nacht naar huis te vervoeren, al trekkend aan de kar, dus zonder fiets. Ik vind het geweldig dat ze mij zo goed helpt, maar voel mij ook bezwaard. Zij zegt dat het echt geen probleem is. Ik weet niet of ik de fietskar kan gebruiken: de kinderen zijn al groot, en we hebben geen huisdieren. Ook moet ik eerst met Hessel overleggen. De collega vindt het prima. Neem je tijd. En is het een kar voor de fiets of voor de auto? Dat blijft ook onduidelijk. Want de auto heeft geen trekhaak. 

Ik ga in huis, en de collega wacht buiten, met de kar. Ik moet lang wachten voordat Hessel een beslissing neemt. Uiteindelijk komt er geen beslissing. Ik attendeer hem op de collega, die buiten wacht. Ze heeft haar man meegenomen, en de kinderen spelen zolang op het parkeerterrein. Ze wachten geduldig, en schijnen het geen probleem te vinden. Nu is het een collega van Hessel. 

Ik bel aan bij mijn vriendje van vroeger, ben bepakt en bezakt, heb veel spullen bij me, onder andere een plunje, potten en pannen. En bestek. Dat bengelt zo los aan een riem. Misschien draag ik ook wel een Bijbels gewaad, met een touw om mijn middel. 

Hij vindt het heel leuk dat ik er ben, en ik zoek hier weer naar mijn slippers. Maar helaas kan ik die niet vinden. Ik vertrek weer, maar ik kom terug, omdat ik nog iets was vergeten. Dan staat hij inmiddels in de douche, roept naar zijn vriendin, vraagt of zij ook een twitterberichtje naar mij wil sturen. Ik denk 'huh, twitter? Ik heb helemaal geen twitter!'

Met mijn jeugdvriendin maak ik humoristische danspasjes langs een snelweg. We dragen een katoenen rokje en katoenen hes, beiden gebloemd, maar niet in hetzelfde bloemetjesmotief. We blijven op dezelfde plaats staan, en het voelt wel heel vrolijk en vrij. We doen de armen steeds omhoog en naar beneden, alsof we iets willen bezweren. 

maandag 6 april 2020

Gezinszorg

In de droom woon ik op een plek, waar eerder een winkel was. Het lijkt sterk op een pand in Amsterdam, waar een vriendin een tijdje gewoond heeft. Mensen zouden mij zo kunnen zien zitten, midden in die winkel. Maar ik heb de ramen bedekt met witte gordijnen. Overdag is het wel mooi, want er is veel glas, en er schijnt veel licht naar binnen. Het is wel mooi om je zo open te stellen, maar als het donker wordt, is het ook belangrijk om jezelf te beschermen, en een laag aan te brengen tussen jezelf en de mensen buiten. Vandaar die gordijnen. 

Ik ben net met een vriendin aan de telefoon, als er een vrouw in nagelwit werkkostuum mijn huis binnen komt lopen. Ze heeft zelf de sleutel. Ik schrik ervan. Het is toch een beetje alsof een ander de regie over je heeft, terwijl ze juist komt om jou te helpen, je huis schoon te maken. Ze ziet er eigenlijk heel vriendelijk uit, mooi fris uiterlijk, nog jong, goed verzorgd, maar ook kordaat. Ze ruikt lekker naar parfum. De vrouw heeft zeker het idee dat ik andere plannen had, want ze zegt resoluut: "Nee, ik zal u moeten vragen ook te helpen in het huishouden; dat zijn nu eenmaal de regels die ons van bovenaf opgelegd zijn." Het gaat hier om gespecialiseerde gezinszorg. 

Ik moet er wel een beetje om grinniken, want ten eerste wist ik helemaal niet dat ze zou komen, en ten tweede was ik sowieso helemaal niets van plan, dus ik vind eigenlijk alles wel prima, het gaat mij snel genoeg, het tempo mag ook wel wat trager. Het lijkt ook wel alsof de vrouw een toneelstukje opvoert, waar ze zelf ook om moet lachen. Het zou heel goed kunnen dat ik zelf die vrouw ben.

In een ander fragment ben ik met haar in het park, ergens in Amsterdam. We zijn er met de kinderen, zij zijn nog klein. Het doet mij uiteraard denken aan een herinnering van vroeger, met de gezinsverzorgster. Ik vind het prettig om de vrouw bij mij te hebben. Ik voel mij op zich goed, maar ook kwetsbaar en fragiel. 
De vrouw daarentegen, staat sterk in haar kracht. Dat voelt wel veilig. Ik fluister in haar oor, dat ik dit soort dingen normaal gesproken vaak genoeg doe, met de kinderen erop uit in de natuur, maar dat de postnatale depressie flink roet in het eten gooide. 

De vrouw begrijpt niet waar ik het over heb. Ze zegt dat ze dat helemaal niet wist. Dan word ik heel boos, omdat ik ontdek dat haar leidinggevende dit helemaal niet in mijn dossier had gezet. Dat vind ik echt een grove nalatigheid van de leidinggevende. Hier mis je de kern van de zaak, en zo weet de huishoudelijke hulp helemaal niet waarom ze bij mij komt. Ze staat een beetje verbluft naast me, en we moeten samen ook wel lachen om de situatie. Maar het blijft wel een enorme nalatigheid, dat de huishoudelijke hulp zich dus zodoende niet goed heeft kunnen inlezen. Ik denk ook nog aan de efficiency in de zorg. Het is erg raar om mensen op pad te sturen, terwijl ze helemaal niet weten wat ze kunnen verwachten bij de desbetreffende cliënt.  

zondag 5 april 2020

Trampoline

We zijn op een groot festival, en we voelen ons onrustig en opgejaagd, omdat je vanwege het Corona-virus helemaal niet met zoveel mensen bij elkaar mag zijn. Maar blijkbaar is dat in de droom allemaal nog niet bekend geworden. Mensen vechten om hun plek op het terrein. Ik vind het allemaal maar overdreven. In een hoek van het terrein staat een trampoline. Ik ga met een paar schoolkinderen springen op de trampoline. Er is ook een dikke jongen bij, en hij schijnt Dik Trom te zijn. Hij kijkt de hele tijd boos en chagrijnig, maar eigenlijk is het een hele lieve jongen. Hij voelt zich alleen totaal niet op zijn gemak en opgejaagd. En daarom is hij steeds boos. Ik heb dat heus wel in de gaten. Terwijl we springen, leg ik de kinderen uit wat meter en kilometers zijn. Ik wil het voordoen in een lange baan, maar dat kan natuurlijk niet, omdat we nu met zijn vieren precies in een cirkel staan. We pakken elkaars hand of arm, en springen steeds tegelijk in de lucht. Ik doe wel een poging om de meters en kilometers uit te leggen, maar dat kost teveel moeiten, want de beweging loopt niet synchroon. Het is net zoals 'springend tv kijken'. Dat lukt gewoon niet zo goed. Wel goed, dat ik het gewoon blijf proberen. Dat is sowieso prima. Het gaat allemaal wat langzamer, maar het komt vanzelf. 

vrijdag 3 april 2020

Rekensom

Ik ben een jong kind van een jaar of 8. Ik wil rekensommen maken, maar tegelijkertijd ben ik ook in het ouderlijk huis aan het spelen, en druk bezig met al mij projectjes. Ik moet ook rekensommen maken, als opgave van school, maar voor mij als kind ervaar ik de lagere school niet als een plicht. Ik vind alle opdrachten en opgaves leuk, heb nooit het gevoel dat ik iets tegen mijn zin moet doen. 

Het is nu alleen wel even een kwestie van een strakke planning aanhouden. Ik loop van mijn kamertje naar beneden. Het is vroeg in de ochtend. De som begint in mijn kamertje. Het is de bedoeling dat de opgave gemaakt is, zodra ik beneden ben. Dan is het ook nog een kwestie van ontbijten, op tijd naar school, op tijd op school zijn. 

De strakke planning van de som en het ochtendritueel lopen dus eigenlijk door elkaar. Dat is best ingewikkeld en zorgt voor stress, maar het is ook 'leuk spannend'. Ik vind het wel leuk om een manier te vinden om hier goed mee uit de voeten te kunnen. Het vraagt even wat tijd, maar het gaat mij wel lukken. 

donderdag 2 april 2020

Idee

Ik ben in een drukke stad zoals Utrecht. Het is de bedoeling dat ik 'afscheid neem'. Blijkbaar heb ik in deze drukke stad gewoond, en zeg ik iedereen nu gedag. Samen met vrienden heb ik een oud VW-busje helemaal volgestouwd met verhuisspullen. Ik zwaai iedereen gedag in een drukke straat. Het reguliere verkeer toetert; we staan in de weg, en we moeten nu echt vertrekken. Dat vind ik helemaal prima, maar de mensen die ik uitzwaai, vinden dat nog wel heel moeilijk. 
Ik ben al veel langer helemaal voorbereid op dit moment. Dan in een keer brengt de chauffeur van het busje de vaart erin, en vertrekken we met een scherpe bocht razendsnel de stad uit. Ondertussen heb ik een mede-student de deursleutel van mijn oude huis gegeven, met de vraag deze op het nachtslot te draaien, dus twee keer omdraaien, zodat de deur echt goed op slot is. Ik weet niet of zij de sleutel nog teruggeeft, of dat ze deze inlevert bij de huisbaas. 
Het op slot draaien gaat tegelijkertijd met de snelle bocht. Deze bocht is ook wel de bocht die een speedboot maakt, met heftig hard water, alle kanten op. Het is enorm bevrijdend om in die speedboot zitten en midden op het water te zijn. Het water is prachtig helder, betrouwbaar, je kunt er zo naar de bodem kijken, er is veel natuurlijk leven op de bodem zichtbaar. De zon schijnt heerlijk warm. Het is erg fijn om hier te zijn. De speedboot is dan wel heel heftig heen en weer aan het varen, maar ik heb toch het gevoel dat het hier een oase van rust is. 

Ondertussen zijn we dus de stad uit met het volgeladen busje. Het is rustig op het platteland. Ik ben heel opgelucht hier te zijn. Het doet denken aan het platteland na verlaten van de stad Bombay, of het platteland van Oosterhesselen. 

Tijdens het nemen van de bocht heeft zich nog iets anders voorgedaan. Ik kwam een man tegen in de stad. Hij is een kunstenaar, en heeft een lange kralenketting gemaakt. Deze loopt door de hele stad, en wijst mensen de weg. Ze kunnen de route van de ketting volgen om de weg te vinden, maar ze kunnen zich ook verbinden met een van de kralen, om een ijkpunt in hun leven te hebben. Het idee is gebaseerd op de rood met witte kralenketting, waarmee kinderen leren tellen. Het is ook wel gebaseerd op de 'rode draad', het idee voor het dorpsfeest, en waarvoor ik een rode sjaal aan het breien ben. Ik vind het idee van de kralenketting magnifiek, maar tegelijkertijd bedenk ik mij, dat ik zo'n idee niet zomaar van de kunstenaar mag stelen. Dat is niet netjes. Maar dan denk ik oh ja, ik droom dit alleen maar, dus die kunstenaar komt in mijn droom voor. Ik moet nog even wennen aan het idee, maar dan kan ik mezelf er wel van overtuigen dat ik het idee dus ook niet gestolen heb.   

woensdag 1 april 2020

Opname

Ik was weer eens een keertje op de gesloten afdeling; dat is een droom, die regelmatig terugkeert. Zoals ook in de andere dromen, vroeg ik aan de verpleging wat ik hier eigenlijk deed, waarom ik achter gesloten deuren moest, zei ik dat ik het op zich niet zo erg vond, maar dat ik wel graag wilde weten wanneer ik dan weer vrij zou zijn. Ik twijfelde ook even: was het daadwerkelijk een gesloten inrichting, of was het een gevangenis? 

Ik sprak met een vriendelijke begeleidster. Zij moest ondertussen ook andere bewoners in de gaten houden. Ik vertelde dat ik de kleuterwerkjes van mijn dochter in een plakboek ging plakken. Ik zei dat ik heel lang geleden psychisch sterk ontregeld was geraakt door hormonale schommelingen, maar dat het zich nu - tijdens de overgang - gelukkig alleen fysiek openbaarde. De begeleidster luisterde in het geheel niet naar mijn verhaal. Ik bleef gewoon vriendelijk, en begreep ook wel dat ze de andere bewoners in de gaten moest houden. Maar ik vond het toch ook raar dat ze mij compleet negeerde. 

Ik liep in Delft, iets voorbij de Koornbeurs, en achter het grachtenpand waar lang geleden de oom van mijn jeugdvriendinnetje met zijn vrouw een drogisterij had. Ik zag ons weer samen naar de Abba-film gaan (dat was een cadeautje van tante en oom), daar in de buurt, in een oud vervallen bioscoop-gebouwtje. We waren 8 jaar, en we vonden het magisch. Ik zag ook weer de Italiaanse jongen bij de marktkraam. Het is de herinnering dat ik bij de jongen een wijnkaraf met een witte kaars kocht, van de 50 cent die ik had. Het was niet dat ik dat echt wilde, maar ik vond het niet leuk dat de jongen niets verkocht. In de droom was ik weer bij die herinnering: iets doen voor een ander, terwijl ik er zelf eigenlijk niet achter sta.