vrijdag 6 december 2019

Onrust

Erg onrustige droom.

Wiskunde examen. Weer dat steeds nadenken: moet ik nu wel of niet examen wiskunde doen? Maar ik heb helemaal niet geleerd! Ik heb het examen toch al gemaakt, vroeger? Hoe zit dat nu precies? Kom ik niet in tijdnood?

Er kwam een dominee in het ziekenhuis. Ik werkte in het ziekenhuis, in Emmen. De dominee kwam als een soort journalist. Ze wou kijken hoe het met de patiënten ging, en hoe zij verzorgd werden. Mogelijk wou ze zelf ook helpen met de verzorging. In het ziekenhuis was ik een teamleider. Ik legde haar uit dat ik niet meer actueel op de hoogte was. Voor mij was het ook 20 jaar geleden, dat ik er voor het laatst gewerkt had. Dat was geen probleem.

We kwamen in een kamer van een patiënt die ik nog wel kende. Ik wist alleen zijn naam niet meer. Ik keek door het sleutelgat, en tot mijn schrik lagen daar wel vijf patiënten op een matrasje op de grond. Ik keek rond op de afdeling en in het hele ziekenhuis. Overal lagen mensen op de grond. In de gangen, op de kamers. Het was overvol. Er lag een meisje te slapen tussen de glazen infuuskolven, die ook op de grond lagen. Ik probeerde de slangetjes veilig te stellen, en de kolven van de grond te halen, ivm hygiene, maar er was geen houden aan.

Ik stond aan het voetbalveld van Quintus. Het was op een terp gebouwd. Er was een voetbalwedstrijd gaande. Ik moest steeds achter mensen en kinderen aan lopen, om iedereen veilig te stellen. 


maandag 2 december 2019

Nachtmerrie

Deze droom was een nachtmerrie. Maar dat kan ook goed zijn. Dan kun je dingen wel goed verwerken. Ik werkte in een ziekenhuis. Ik hield op met dat werk, want het was te zwaar geworden. Nu ging ik er schoonmaken. Ik maakte schoon op een gang, en liep een patiëntenkamer in. Daar lag een man op de grond, infuusslangen naast hem, glazen infuuskolf was gevallen. Er stonden allemaal ziekenhuismeubels in de kamer. Ik kon er nauwelijks bij. Het eerste wat ik deed, dat was op de rode knop drukken. Ik kreeg de zusterspost aan de lijn, vertelde wat er aan de hand was en gaf het kamernummer door. Ik zei erbij, dat ze meteen moesten komen, dat zij de man kenden, en ik niet. Daarna zou ik mij meteen over de man ontfermen.  Het kamernummer stond op een  verfrommeld wit papiertje aan de muur, in zwarte cijfers geschreven. Het was moeilijk te lezen, maar ik wist zeker dat ik het juiste nummer had: 344.

Toen ik mij met de man bezig wilde houden, bleek dat hij al in bed was geholpen door een andere schoonmaakster. Ze zat rustig en intiem met de man te praten, een op een. Ik vond het ongelooflijk, hoe ze het in haar eentje voor elkaar had gekregen om de man in bed te helpen. Hij lag prinsheerllijk in het bed, en genoot zichtbaar van haar aandacht. Hij was ernstig ziek, maar nu in veilige handen. Misschien  las ze hem ook wel voor. Ze gebaarde  mij dat het goed  was, en dat ik verder kon gaan met schoonmaken. Ik ging weer op de gang schoonmaken, omdat het anders veel te druk was in de kamer, met ook nog al die meubels erbij. En in een bed tegen de muur lag ook nog een andere patient. Hij lag te slapen. De kamer liep in driehoekvorm, die in de punt uitmondde op de gang. De andere patient sliep tegen de horizontale lijn, de man met mijn collega tegen de schuine lijn, en tegen de andere lijn was een raam. Er hing een zwaar gordijn half voor het raam, het was grotendeels donker gemaakt, alsof de buitenwereld het niet mocht zien.

Het duurde een hele tijd voordat de verpleegkundigen kwamen, maar op zich was de man wel in goede handen, gelukkig. Ik veronderstelde dat ze het gewoon heel druk hadden. Toen kwam in een keer het 'crash-team'. Ze hoefden helemaal niets meer te doen bij de man, maar het leek wel alsof ze dat niet accepteerden. Ze gingen interessant doen, met infusen, en haast maken, en hardop en onrustig overleggen, en ze namen het mij kwalijk 'dat ik niet gehandeld zou hebben', en 'dat ik het verkeerde kamernummer had doorgegeven'. Die twee dingen waren niet waar, maar ik zei wijselijk niets. He he, eindelijk hebben we het goede nummer gevonden, riepen ze spottend. Ik dacht nou, je kent je eigen afdeling toch wel? Als je toch echt niet weet wat het kamernummer is, dan loop je voor de zekerheid toch een rondje? Of is dit te simplistisch voorgesteld? Ze namen het mij uiterst kwalijk, dat ik de andere schoonmaakster bij de man had gelaten, en zelf op de gang was gaan vegen. Want ik ben verpleegkundige, dus had ik hierin het voortouw moeten nemen.

Ik wilde uitleggen dat ik hier bewust voor gekozen had, en dat dat een reden had. Maar ze luisterden helemaal niet. Al snel kwam ik erachter, dat het hun er alleen maar om ging om mij te imponeren met hun zogenaamde deskundigheid, en dat zij het beter zouden weten. Maar ik zag bij hun nog geen greintje liefde voor de man. Heel even twijfelde ik, of ik inderdaad niet juist gehandeld zou hebben, maar toen dacht ik nee, dat is natuurlijk dikke onzin, wat hier beweerd wordt. Ze zaten tegenover mij op een rijtje en lieten even zien 'wat een sterke verpleegkundigen' zij waren, en dat ik dat werk toch echt niet meer aankon, in hun ogen. Ik dacht nou, je denkt maar en je zegt maar, maar ik mis het fundament, dus erg geloofwaardig kom je op mij niet over. Een van de vrouwen zei ja ja, je weet weel wie ik ben, en anders zul je er spoedig achter komen! Ze bleek bij mij in de buurt te wonen. Ik kende haar echt niet. Het was zogenaamd amicaal, maar dat was het natuurlijk helemaal niet. Ze droegen doktersjassen met allerlei interessante apparaten, pennen, enz, maar er zat geen greintje liefde bij. Ze konden het niet uitstaan, dat ze totaal geen vat op mij hadden.

Ik was zielsgelukkig dat Hessel mij kwam ophalen. De verpleegkundigen waren eindelijk weg. De lieve vrouw was er nog wel, maar onzichtbaar. Maar ik voelde haar aanwezigheid. Ze had zich ook niet bemoeid met de kwestie van de zusters. Ik vond het erg dat ze haar in positie zo laag hadden ingeschat, want ze was juist een vrouw met bijzondere gaven. En dan maakt het helemaal niet uit welk beroep je doet. Ze was zoals de Putzfrau in Oostenrijk, en misschien was ik ook wel een Putzfrau.

Ik liep met Hessel van de patient bij de muur, naar de uitgang van de kamer. Halverwege ontdekte ik tot mijn schrik de andere patient op een brancard, met een laken over zich heen. Ik zag nog wat vegen bloed op het laken. Het bleek dat de patient overleden was. Ik schrok ervan. Dit was mij niet verteld. Wat was er gebeurd? Nu ging ik mij alsnog schuldig voelen. Dat was erg zonde, want de patient was een natuurlijke dood gestorven, met de lieve vrouw aan zijn zijde, die hem verhalen vertelde en een washandje op zijn voorhoofd legde.......mooier kun je het niet hebben. Er had zich wel veel onrust in de kamer afgespeeld, van binnenstormende zusters, maar de man was daar volkomen van afgeschermd gebleven, alles was naar wens en op zijn manier verlopen, het was helemaal goed zoals het was. Daar zei Hessel: het is goed, we gaan naar huis. Wat verbouwereerd liep ik achter hem aan, omdat het allemaal nog niet zo tot mij doordrong.

Maar dit was nog niet alles. Ik moest het ziekenhuis nog uit zien te komen, en Hessel moest weer naar zijn werk. De zusters zeiden dat ik mijn werk als verpleegkundige niet meer kon doen, en dat ik in feite nergens voor deugde, wat ik ook probeerde. Ik was er vooral heel verdrietig om, dat ze dat zeiden, en ik begreep het ook niet. Wat voor belang heb je, om zoiets te zeggen? Ik had hen nooit iets aangedaan. Het voelde letterlijk als een steen op mijn maag, alsof mijn romp een harde klomp was. Ik wilde eigenlijk met hun in gesprek gaan, op zoek naar hun zachte kant, dat ze ook meer bij zichzelf zouden komen. Maar dat kon ik natuurlijk helemaal wel op mijn buik schrijven.

Daarom zwierf ik maar wat verder, niet wetende waar naartoe, en waar het op uit zou draaien. Ik liep continu over kronkelweggetjes door het ziekenhuis. Voor mijn gevoel liep ik alleen maar iedereen in de weg, en 'iedereen was druk aan het werk', en ik zou dan helemaal niet nuttig bezig zijn, in mijn gedachten, en alleen maar iedereen in de weg lopen. Er was een presentatie van een collega van de thuiszorg, waar ik als praktijkopleider werkte. Hij nam afscheid, ging met pensioen. Hield een toespraak. Dat was midden in het restaurant. Ik liep dwars over het podium, liep dus weer in de weg. Dat vond hij helemaal niet, maar ik zelf voor mijn gevoel wel.

Het was ook wel weer die open tuin, met lagen aarde in relief. Ik ging maar zo onzichtbaar mogelijk ergens zitten, en net doen alsof ik ook in het publiek hoorde. Dan had ik enige houvast. Maar toen keek ik op mijn horloge. Het was al kwart voor 12, dus ik moest aanwezig zijn op school. Dat haalde ik nooit! Ik zocht naar mijn tassen, die was ik ook al kwijt. Ik was maar steeds aan het zoeken. Zie je wel, dacht ik. De zusters hebben gelijk. Ik kan niks. Ik kan niet eens op tijd op school komen. Laat staan dat ik er kan werken.

Toen werd ik met de schrik en met een heel naar gevoel wakker. Dat is nu weer over, omdat ik de droom heb opgeschreven.