We zijn op vakantie in een ander land (Oostblok?). Het is een ruig en onverkend gebied. Het lijkt ook wel op een pelgrimstocht uit een Bijbelverhaal. Overal zijn mensen, en zij lopen in een karavaan over onverharde kronkelwegen, van hoog naar laag, heel langzaam afdalend. De grond is erg droog, en er liggen kleine harde stenen.
Het blijkt dat ik hier met Amber kom kamperen. Er is nergens plek voor ons, en mensen willen ook geen plaats voor ons vrij maken. We worden er wel onrustig en verdrietig van, dat de mensen niet naar ons omkijken. Uiteindelijk is er ergens dan wel een plekje, maar dat is niet van harte, en is ongunstig.
Het is ergens hoog in de bergen.
Nu ben ik in een grote hal, met een enorme brede trap. Het lijkt op de entree van een hotel, zoals je in films ook wel ziet. Ik moet even oriënteren waar ik nu ben, en wat ik hier doe. Ik moet er eventjes over nadenken. Oh ja, ik was hier op vakantie. Oh ja, we konden geen kampeerplek vinden. Het was ook wel zoals kamperen in Frankrijk. Zuid-Frankrijk. Aan zee.
Nu maak ik een overstap in gedachten. Ik ontdek nu, dat we op vakantie zijn 'op de school van Amber'. En dat het daarom dus logisch is, dat wij ons moeten aanpassen. Dat het even niet gaat om mijn prettige vakantie, maar dat ik hier als gast ben, en de studenten wel iets anders aan hun hoofd hebben. Dat ik de toeschouwer ben, die zich nu even moet aanpassen.
Ik krijg ook wel antwoorden. Mensen lopen naar boven en beneden over de brede trap met loper. Mensen hebben haast. Eerst kan ik het niet zo plaatsen. Ik kijk de portier aan van 'wat is dit!?'. Maar dan kan ik het plaatsen. Ze moeten het podium op. Daar boven is blijkbaar het podium. Ze rennen naar boven in mooie gewaden, wijde rokken. De ene student is al 'helemaal klaar', de andere gaat boven gewoon verder en is nog niet klaar, de volgende heeft de act alweer gehad, en loopt opgelucht naar beneden. Dus het verkeer van boven naar beneden is een stuk relaxter dan het verkeer van beneden naar boven.
Alles wordt mij nu duidelijk. En ook, dat ik hier nu even helemaal niets in hoef. Hoe fijn. En wat een verschil, met andere dromen. Daar had ik steeds taken. En hier helemaal niet meer. Pfffff. Lekker uitrusten maar dan. En om mij heen kijken.
De hal is groot, ruim, grote ramen, en schijnt fel zonlicht naar binnen, het is er schoon. Het is een prettige ruimte. Ik hoef niet mee naar boven. Pfff. Gelukkig niet. Al die stress. Ik zie het later wel hoor. Als alles af is.
In een ander fragment glijd ik bijna van de trap af. Ik schrik, voel een schokje. Maar weet dat ik aan het dromen ben. Dat geeft rust. Gevoel dat ik het goed in de hand heb.
Het blijkt dat ik hier met Amber kom kamperen. Er is nergens plek voor ons, en mensen willen ook geen plaats voor ons vrij maken. We worden er wel onrustig en verdrietig van, dat de mensen niet naar ons omkijken. Uiteindelijk is er ergens dan wel een plekje, maar dat is niet van harte, en is ongunstig.
Het is ergens hoog in de bergen.
Nu ben ik in een grote hal, met een enorme brede trap. Het lijkt op de entree van een hotel, zoals je in films ook wel ziet. Ik moet even oriënteren waar ik nu ben, en wat ik hier doe. Ik moet er eventjes over nadenken. Oh ja, ik was hier op vakantie. Oh ja, we konden geen kampeerplek vinden. Het was ook wel zoals kamperen in Frankrijk. Zuid-Frankrijk. Aan zee.
Nu maak ik een overstap in gedachten. Ik ontdek nu, dat we op vakantie zijn 'op de school van Amber'. En dat het daarom dus logisch is, dat wij ons moeten aanpassen. Dat het even niet gaat om mijn prettige vakantie, maar dat ik hier als gast ben, en de studenten wel iets anders aan hun hoofd hebben. Dat ik de toeschouwer ben, die zich nu even moet aanpassen.
Ik krijg ook wel antwoorden. Mensen lopen naar boven en beneden over de brede trap met loper. Mensen hebben haast. Eerst kan ik het niet zo plaatsen. Ik kijk de portier aan van 'wat is dit!?'. Maar dan kan ik het plaatsen. Ze moeten het podium op. Daar boven is blijkbaar het podium. Ze rennen naar boven in mooie gewaden, wijde rokken. De ene student is al 'helemaal klaar', de andere gaat boven gewoon verder en is nog niet klaar, de volgende heeft de act alweer gehad, en loopt opgelucht naar beneden. Dus het verkeer van boven naar beneden is een stuk relaxter dan het verkeer van beneden naar boven.
Alles wordt mij nu duidelijk. En ook, dat ik hier nu even helemaal niets in hoef. Hoe fijn. En wat een verschil, met andere dromen. Daar had ik steeds taken. En hier helemaal niet meer. Pfffff. Lekker uitrusten maar dan. En om mij heen kijken.
De hal is groot, ruim, grote ramen, en schijnt fel zonlicht naar binnen, het is er schoon. Het is een prettige ruimte. Ik hoef niet mee naar boven. Pfff. Gelukkig niet. Al die stress. Ik zie het later wel hoor. Als alles af is.
In een ander fragment glijd ik bijna van de trap af. Ik schrik, voel een schokje. Maar weet dat ik aan het dromen ben. Dat geeft rust. Gevoel dat ik het goed in de hand heb.