maandag 7 november 2016

Zang

Samen met een jonge vrouw van een jaar of 18 reis ik van Den Haag HS naar Delft. We gebruiken fiets, tram, bus, steeds afwisselend, en het is steeds niet duidelijk welk vervoermiddel nu weer op de voorgrond treedt. Ook lopen we stukken. We moeten dit steeds onderling afstemmen, maar dat is geen probleem, want we voelen elkaar naadloos aan. Misschien ben ik zelf dat meisje, of anders mijn jeugdvriendin Monique (want ze heeft hetzelfde donkere haar als Monique).

We hoeven niets aan elkaar uit te leggen, en alles is goed. Ondanks alle strubbelingen onderweg hebben we ook veel pret samen, en kunnen we goed relativeren wat er allemaal gebeurt. Voor ons is dat allemaal peanuts. We weten gewoon zeker dat we echt wel een keer in Delft arriveren, en dat dan alles achter de rug en goed is. Maar voorlopig zitten we er nog midden in, ook al kunnen we er dan ook al een beetje van bovenaf op neer kijken, en dat geeft veel vrijheid en lucht. Wat ik leuk aan mijn reisgenote vind, is dat ze ook nergens moeilijk over doet, net zoals ik.

Ergens vlak voor de Hoornbrug in Rijswijk zitten we op de bank bij Monique thuis, en zijn we weer kinderen. Het blijkt, dat we in de klas zitten, op de Vrije School, in de vijfde klas, en dat we kerstliedjes instuderen. We staan de hele dag te zingen, en dat maakt ons erg blij. We hebben allemaal donker haar, niemand uitgezonderd, ik ook, en het lijkt ook wel alsof we allen van Joodse afkomst zijn, en op een Joodse school zitten. Ik zie ook kaarslicht branden. Het is er heel warm en gezellig. Wel heb ik nu het gevoel dat ik op de achtergrond 'iets moet', van de volwassenen, en dat beklemt mij, daar zit ik helemaal niet op te wachten, en dat is iets wat mij later heel erg zal gaan tegenstaan. Dat 'later' is dus in het eerdere fragment in deze droom, dus in die zin is dit beeld een flashback. Voor het moment voelt het goed en heb ik het nodig, terwijl ik tegelijkertijd al een beetje voel dat het mij op den duur zal gaan tegenstaan, hoe gezellig en warm en veilig het nu ook voelt......

Brug

Deze droom komt uit het archief: 

In de droom ben ik weer juf van groep 1 en 2.
Er is een druk jongetje dat vaak anderen plaagt, en er is ook een heel rustig, uiterst timide jongetje.
Ik zit in de achtertuin bij mijn ouders, en ben druk bezig met de klas.
Er zit ook een groepje kinderen onder de luifel
(vroeger hadden wij een luifel bij de kassen, en onder de luifel lag de schuit in de sloot).
Dit groepje wordt begeleid door een onderwijsassistente.
Het timide jongetje roept klagend, luidop naar mij, dat het andere jongetje 'hem pest'.
Ik merk dat ik wat geirriteerd reageer.
Ik stoor mij aan de passiviteit / afwachtende houding van het timide jongetje.
Dat laat ik echter niet merken.
Het jongetje gebaart dat ik moet komen (en daar is ie helemaal niet timide in, wat mij stoort).
Ik maak even snel mijn handwerkje af (hielp een meisje met handwerken).
Dan loop ik toch maar naar het jongetje toe, over de brug
(deze brug is de verbinding tussen het ouderlijk huis en het erf van de tuin).
Nu blijkt, dat de houten planken van de brug vervangen zijn door ijzerdraad, met vierkante mazen.
Onder deze mazen zijn de planken wel zichtbaar, dus de brug is stevig genoeg. Tussen het netwerk van ijzer en de planken ligt het zwarte zeil, waar mijn vader altijd verduisterde. Het zeil is ertussen gepropt, en is ook nat. Niet iedereen zal deze constructie begrijpen, maar tuinderskinderen wel: het ijzernetwerk is het gaas dat men spant om bloembedden aan te leggen. Dit gaas gaat - met het groeien der bloemen - steeds een stukje mee omhoog. Het verduisteringsplastic is om te regelen dat de bloemen voldoende licht, maar ook voldoende donker krijgen, zodat ze optimaal kunnen groeien.
Ik loop over de brug, maar zie dat er wel een gat is ontstaan in de bodem van de brug.
In dit gat is geen ijzerdraad zichtbaar (het is een soort winkelhaak) en je ziet alleen het plastic.
Het doet denken aan een ontvelde wond. Ik weet dat er totaal geen man overboord is met dit gat, en dat de bodem nog sterk genoeg is om overheen te lopen. Echter, ik maak mij wel zorgen om het jongetje, als hij straks terugloopt van de luifel naar de achtertuin. Hij is geen tuinderskind, maar een stadsjongetje, en hij kan niet zo goed tegen een stootje, is gauw in paniek. Hij zou dus kunnen denken dat het gat wél gevaarlijk zou zijn. Dit valt dan niet aan hem uit te leggen. Ik moet dus even de onderwijsassistente vragen of ze samen met hem over de brug zal lopen, en zijn handje vast zal houden. Dan zal het wel gaan.
Ik loop over de brug, en kom in een ontspannen sfeer terecht, waar fanatiek geknutseld wordt.
De jongetjes zitten op de schuit, samen met andere kinderen.
Er is eigenlijk niets aan de hand. Ik begrijp niet waarom het jongetje mij zo in paniek geroepen had.
Dat schijnt hij nu alweer vergeten te zijn, want hij zit diep in concentratie te spelen. Het ziet er gezellig uit.
Dan zie ik het andere jongetje, dat vaak pest, en het ook vaak op hem gemunt heeft.
Hij zit tegenover een vriendje, en hij zit op een rieten stoeltje, een gewone eetkamerstoel, maar dan kindermaat, met rieten zitting, vorm vierkant met kruis en in het midden een knoop. De stoel zakt langzaam onder water (ondanks dat ze met zijn allen veilig in de schuit zitten; er is dus een stukje vrij water in de sloot aanwezig). In de eerste instantie lijkt dit eng, en zou je willen ingrijpen. Echter, ik krijg al gauw de boodschap door dat het niet de jongens zélf zijn, die onder water zakken, maar dat er op dit moment iemand stervende is, en bijna overlijdt. Het voelt een beetje gek aan, maar er is totaal geen noodzaak om in te grijpen. Het is goed zoals het is. Het zijn niet de jongens zélf, die ondergedompeld worden.
Ik begrijp nu echter wél de aanvankelijke paniek van het timide jongetje, en ik begrijp waarom hij nu wél rustig is: omdat ook hij het doorziet.