Ik zat in Wateringen bij de ijssalon, met mijn rug naar de kerk toe. Er liepen Japanse toeristen van de overkant naar mij toe. Ze vroegen waar ijssalon Talenti was. Zonder om te kijken wees ik over mijn schouder, richting de kerk. Ik zat er een beetje onverschillig en onderuit gezakt bij. Talenti was naast de kerk. Ik zat ook wel op het grote plein voor station Rotterdam cs. Talenti was op de plek waar de treinen over een viaduct reden. Het was ook wel in een miniatuurstad, zoals in Madurodam. Of onder de Erasmusbrug, waar ook een VVV-winkel is, bij de start van de rondvaartboot naar de havens. De toeristen waren wel tevreden met mijn antwoord, en liepen druk kletsend naar Talenti toe.
Een man kwam een baby bij mij halen. Wat het zijn eigen kind? Dat werd niet duidelijk. Was het wel een echt kind, of een pop? Het scheen dat dit kind niet bij zijn echte kinderen zou horen. Het kind moest in de achterbak van zijn auto. Daar had ik wel zo mijn bedenkingen bij, want er stonden stoelen en er lagen bruine dikke tafelkleden met franjes. Het rook er ook een beetje smoezelig. Hij was eigenlijk met hele andere dingen bezig. Kwam het kind halen alsof hij iets ophaalde in de winkel. Was het dan dus wel echt een kind, of meer een pop? Ik bood nog aan om het kind in mijn auto te vervoeren. Daar zat nog het kinderzitje van onze kinderen in. Maar in een keer waren we dan toch bij zijn huis.
Hij wilde het kind in een opbergrek zetten. Zoals de goederen bij de Ikea, die je kunt ophalen uit het magazijn, als je deze wilt kopen. Ik vond het allemaal erg onpersoonlijk. Dus langzamerhand begon ik wel te vermoeden dat het dan dus gewoon een pop moest zijn. Voor de zekerheid maakte ik nog wel een wiegje klaar, met een grote rode zakdoek erin. Dan lag het kind of de pop toch nog een beetje comfortabel.
Ik zag dat de man het moeilijk had, en zijn kinderen ook. Toen begon ik alles te begrijpen. Het kind was inderdaad een pop. De pop had zich vermomd als kind, zodat ik op die manier bij de man thuis zou komen (in de veronderstelling dat ik een kind veilig bij hem moest brengen). Hij had mij nodig! Ik vond het fijn dat ik er voor hem kon zijn. Hij was erg verdrietig, moest huilen, brak helemaal...blijkbaar kon hij dat bij mij allemaal uiten...er was een sterke band.
We stonden in zijn keuken. Ik snapte niet dat de keuken er zo uitzag. Het was ruim opgezet, industrieel ingericht, bijna meer een fabriek, overal spinnewebben, niet gezellig, kil....dat paste allemaal helemaal niet bij hem! Het had ook wel iets moois en stoers, met zwart en bordeaux rood een een robuust groot hoog aanrecht en indrukwekkende kranen. Stond hij daar in die stoere mannen keuken als een klein kind te huilen. Het was heel fijn voor hem dat hij het nu allemaal kon uiten. Ik wilde hem omhelzen, maar hij zei verschrikt dat dat niet kon, omdat zijn vrouw om de hoek op een matras lag met een man. Deze ruimte stond in verbinding met de keuken. Hun kinderen lagen op bed.
Toen bleek het hele huis een soort grote bunker te zijn in vierkanten vorm. Een soort kubus. Deze was ingedeeld in precies vier dezelfde kamers. In de drie andere kamers was een soort sjieke salon, zoals in herenhuizen van weleer. De kinderen zaten daar opgeprikt op de bank, doodongelukkig te wezen. Ze wilden heel graag bij mij zijn, maar dat kon niet.
In een ander fragment was ik steeds met de moeder in gesprek en hadden we het over de baby die eigenlijk een pop was. Zij had niet in de gaten dat het eigenlijk een pop was. Ik probeerde haar dat steeds duidelijk te maken, maar het drong totaal niet tot haar door.