Meerdere droomfragmenten, die wel de moeite van het vermelden waard zijn (van afgelopen weken):
Hessel had een ijsbeer meegenomen uit Emmen. De ijsbeer had zich moeiteloos op de achterbank van de Up gepropt. Hessel had het niet door gehad. In een keer zat de ijsbeer bij mij en de kinderen op de bank. We keken verbaasd, maar vonden het ook wel gewoon. Ik dacht eerst dat het een vrouwtjes-tijger was, maar het was een ijsbeer. Ik ging naar de telefoon, die bij de keuken aan de lader lag. Hessel vroeg wat ik ging doen. Ik zei nou, ik ga de dierentuin in Emmen bellen natuurlijk. Want hij moet terug naar de dierentuin. Hessel vond dat niet nodig.
Meisjesnaam: Lenieke de Neuve of Eleneuve
05-06-86
Ik woonde in een brede straat in Amsterdam, zoveelste Helmerstraat ofzo. Er reden ook trams door die straat. Het deed ook denken aan een de Tweede Wereldoorlog, dat er Joden opgehaald werden. Er stond een vrachtwagen of een bus aan de overkant van de weg, vol met mensen en bagage. De mensen gingen een dagje uit, zo werd mij verteld. Ik moest instappen, al mijn spullen mee, en ik moest het busje besturen. Ik stak schuin over naar de bus. Het was een bloedhete zomerdag. Toen ik erachter kwam wat mijn taak was, werd ik woedend. Ik weigerde om het te doen, en was het er totaal niet mee eens dat men het op deze manier aanpakte. Ik was blind van woede, ging heel erg tekeer, deed alles om het tegen te houden, maar er werd totaal niet naar mij geluisterd. Wel werden netjes al mijn spullen bij elkaar gezocht, ook al konden ze niet meteen alles vinden, maar later wel. Ik mocht weer terug naar mijn woning in Amsterdam, op drie hoog, maar ik was nog steeds even woedend en voelde mij heel machteloos.
Mijn fiets was in de prak gereden, als een sandwich tussen een bus en een personenauto, er hing alleen nog een losse velg aan de bumper van het blauwe busje. Ik was er zelf ook bijna niet meer geweest. Ik was in paniek, angstig, heel erg geschrokken, boos dat mijn fiets vernield was en niemand naar mij omkeek. Maar hoe ik ook schreeuwde....niemand schoot mij te hulp. Ik bewoog mij voort op mijn knieeën. Niet omdat ik gewond was, maar uit hulpeloosheid.
Ik had late dienst en liep in Orvelte langs het buurtcafé. Daar was Arjan de kastelein, en hij kon gewoon lopen. Hij hing over de bar en had vertrouwelijke gesprekken met de stamgasten. De bar stond half buiten, in de zomerzon. Het zag er heel gezellig uit. Hij groette mij hartelijk. Hij riep dat ik 'het niet moest vertellen'. Nee hoor, ik vertel echt helemaal niks, dat zei ik. Naast het café was een verzorgingshuis. Daar moest ik een aantal mensen bezoeken en zorg verlenen. Ik was in de hal, en wist niet precies waar ik moest zijn. Er was veel geschilderd in een mooie lichtrode kleur. O.a. de spijlen van de trap. Dat gaf houvast aan de cliënten. Zoals ook in het Scheper Ziekenhuis. Ik liep naar boven. Het was zoals de oude trap in het ouderlijk huis. Met een tussenverdieping. Maar ik kwam niet verder dan de tussenverdieping. Ik moest mijzelf tussen de spijlen wurmen. Dat werd hem niet, en ik had eigenlijk ook geen zin om het nog langer te proberen. Ik zat beneden met een collega, en ik zei dat ik weer eens de adressen niet kon vinden. En dat dat elke keer weer terugkwam in dromen: dat ik de adressen niet kan vinden. De collega lachte mij een beetje uit, ook al bedoelde ze het wel goed. Ze zei ja, dan hebben we het je nog zo goed uitgelegd, en nog begrijp je het niet. Ik dacht bij mezelf nou, hier klopt helemaal niks van, wat je zegt. Want het is gewoon steeds de droom, die mij in het ootje neemt, het is niet echt zo. Ze zat hele verhalen te vertellen en ik dacht oh, misschien moet ik nu maar gauw mijn macaroni eten, want straks heb ik er geen tijd meer voor. Ik was weer druk bezig tijd te winnen en dacht kom op met je verhalen, die gaat anders allemaal weer van mijn tijd af. Ik dacht oh oh, daar gaan we weer, weer zo'n avonddienst die een race tegen de klok is, die tijd hebben we toch inmiddels wel gehad, hier ga ik niet meer aan beginnen. Ik liep weer richting de trap, en toen zag ik een groot grijs bord met mijn naam in grote witte letters, met een dikke witte pijl eronder, richting trap. Ik dacht nou, het is hartstikke lief van de collega's, dat ze mij op deze manier willen helpen, maar ik wil hier gewoon vanaf, ik wil niet steeds weer die worsteling met de tijd, laat mij nu alsjeblieft ander werk doen en nooit meer zo racen tegen de klok....