maandag 14 oktober 2013

Bunker

We zijn in Hoek van Holland
Als kind spelen we in en op de Duitse bunker
We gaan er naar binnen.
Ik vind het best griezelig.
Onze ouders lopen op de boulevard.
Zij zijn niet in de buurt.
Wij kennen de bunker niet van binnen.
We zijn de bunker alleen van buiten gewend.
Om erop te klimmen en van het uitzicht te genieten.
Zoals we wel vaker doen.
Voorzichtig lopen we naar binnen.
Het is nu vlak na de Tweede Wereldoorlog.
Ik voel nog mee met de gewonde mensen.
In de verte hoor ik hen onophoudelijk schreeuwen.
Het lijkt op een zacht geneurie, maar ik weet wel beter.
Wij zijn de kinderen van de jaren '70.
Onze ouders zijn de slachtoffers.
Wij hebben de taak om de oorlog goed te maken.
Goed te maken wat verkeerd is gegaan.
Het is onbegonnen werk.
Dat weten onze ouders ook wel.
Het voelt loodzwaar.
We doen toch een poging.
Het is tegen beter weten in.
We betreden de bunker.
Ik voel alles hier, en ben doodsbang.
De anderen lijken dat allemaal niet te voelen.
Ik ben mij echter van elk pijntje bewust.
Het zijn allemaal pijnen van anderen.
Ik weet er niet goed raad mee.
Het voelt loodzwaar.
Ik wil hier nu weleens een keertje vanaf komen.
Als we eenmaal binnen zijn, zakt de spanning bij mij.
Ik bemerk dat het vertrek in een T-vorm gebouwd is.
Het is er kaal, kil, koud, unheimisch.
Tot mijn geluk bemerk ik dat het vertrek wel ramen heeft.
Het doet denken aan de vrolijke witte Griekse huisjes,
met dikke muren, als bescherming tegen de zon.
Deze gedachte maakt me blij, opgewekt.
Er is hoop, zo lijkt het.
Er lopen hier ook toeristen rond.
Dat vind ik ergerlijk.
Ze hebben het in mijn ogen over niets.
En dat terwijl de oorlog nog maar net voorbij is.
Toch is dit ook hoopvol.
We moeten verder in de tijd.
Met zijn allen moeten we toch verder.
En ook de bunker wil bijven voortbestaan.
En dus moeten er mensen blijven komen.
Ik hoor de echo's van de mensen.
Dat vind ik prettig.
Het geeft een vertrouwd gevoel.
Dan hoor ik de echo van mijn vriend.
Het blijkt nu, dat hij er ook is!
Dat wist ik helemaal niet!
Hij bevindt zich in het rechtergedeelte van de 'T'.
Ik bevind mij in het verticale gedeelte.
Het zijn brede stukken.
We kunnen echter onmogelijk bij elkaar komen.
Dat vind ik oneerlijk.
Ik hoor zijn echo, maar we kunnen niet praten.
Dan is het sluitingstijd.
Alle mensen verlaten de bunker.
Ik moet ook weg, maar ik wil niet.
Toch zal ik wel moeten, want het is sluitingstijd.
Morgen weer een dag.
Als we buiten staan, wordt de bunker afgesloten.
Ik schiet in paniek.
Mijn vriend is nog binnen, op diezelfde plek!
Ik schreeuw om hulp, dwing mensen om de bunker te openen.
Maar niemand hoort mij.
Ook mijn vriend hoort mij niet.
Iemand zegt mij wat te gaan wandelen aan zee, tot rust te komen.
Ik weiger dit.
Ik blijf hier net zo lang staan, totdat hij bevrijd wordt.
Ik zal het niet tolereren dat hij hier de hele kille nacht moet blijven.
Ik zal niet tolereren dat hij morgen pas bevrijd wordt, als de bunker weer open gaat.
Ondertussen hoor ik niets van hem.
Ik hoor geen geluiden, ik hoor hem niet schreeuwen.
Ik weet dat ik nu naar huis moet gaan, maar ik wil hem niet in de steek laten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten