vrijdag 15 augustus 2014

Voetbaljongen

Ik woon nog in Den Haag, en ik ben op weg naar mijn ouders, met de fiets. Als ik de brug over kom rijden, en bijna bij het ouderlijk huis ben, zie ik 'in het groot' een kind halfdwars op straat liggen. Ik schrik mij dood, en ga er meteen naartoe. Het kind ligt al opgebaard, met bloemen om zich heen, en prachtig aangekleed. Hij lijkt wel een jongetje uit India, maar dan blank. Als een prinsje is hij opgebaard, op de manier zoals dat in India ook gedaan wordt, en daar is het heel gewoon dat lichamen gezien worden door publiek. Dat heb ik zelf ook in India gezien. Die associatie geeft mij eigenlijk meteen rust. Het feit dat de jongen al helemaal omringd is met zorg, mooi aangekleed, versierd met mooie kleurtjes en bloemetjes, met zoveel liefde, dat maakt dat ik er rustig van word, dat ik geen actie meer hoef te ondernemen, dat anderen al voor hem gezorgd hebben, en dat het bijna af is. Ik zeg namelijk 'bijna', omdat de jongen nog niet helemaal overleden is, knippert met zijn ogen, mij aankijkt met grote ogen, zijn hoofd een beetje beweegt. Het valt mij op dat hij dik is, met een onderkin, en hij heeft een wat vale, blanke huid. Het is een intens lieve jongen en ik zie dat hij 100% berust in zijn situatie. Dat is het grote voordeel, dat hij nog niet helemaal overleden is: dat wij kunnen zien dat hij er vrede mee heeft. Dat maakt dat ik het ook daar kan laten, en ik voel dat ik hier verder niet meer aan moet komen, dat anderen alle zorg al gegeven hebben, dat het goed is. Maar het raakt mij natuurlijk wel enorm, echter, ik moet hier nu niet teveel aan toegeven, want het gaat nu even niet om mij, dat is bijzaak. Ik loop door naar het ouderlijk huis. Vanaf dit moment is er iemand bij mij. Het lijkt op een beschermengel, maar het is ook wel 'Gordon', van de televisie, ook al ziet hij er helemaal niet uit als Gordon.
Van buiten zie ik dat het huis leeg is gemaakt, en ik schrik mij dood. Hoe kan dat nou!? Niemand heeft mij verteld dat mijn ouders zouden gaan verhuizen. We komen de keuken binnen, en het is er werkelijk brandschoon: geen hoekje of gaatje is overgeslagen. De muren zijn helder wit, en het ruikt er heel fris naar schoonmaakmiddel. Je kunt zien dat er hard gewerkt is, maar het resultaat is er dan ook wel naar!
De plavuizen zijn de tegels die wij vroeger in de badkamer hadden: bruin met een werkje erin. Dat vind ik opvallen. De tegels zijn nog in perfecte staat, en kaarsrecht gelegd. Alles is leeg in de keuken en huiskamer, en nu vind ik het dan ook wel weer heel gewoon eigenlijk. We lopen naar boven. Er is een vliering die ik helemaal niet ken van het ouderlijk huis, omdat het ouderlijk huis een zolder heeft, en geen vliering. Deze vliering is in een nieuw huis. Ik heb weleens vaker over deze zelfde vliering gedroomd. Er is nog een 'voorportaaltje', met ramen, en daar schijnt de zon naar binnen. We lopen de trap op. Het kan ook wel zijn dat die andere persoon een engel is, en dus niet in een lichaam zit, maar een ander moment is hij ook gewoon een jongeman met donkerblauwe broek en blauw poloshirt, beetje onzeker uit zijn ogen kijkend, verlegen lachend. Ik loop naar boven, en houd mij vast aan de trapleuning, aan één kant. Van de onderkant van de trapleuning breekt een stukje hout af. Het is allemaal nog heel nieuw, dus ook nieuw hout, in een nieuw huis. De andere persoon vangt het stukje hout voor mij op. Ik vind het vervelend dat ik iets kapot gemaakt heb in het huis van mijn ouders, en nu sta ik in het krijt, want ik moet dat weer goedmaken, en dat vind ik dan vervolgens weer een belasting. Tegen mezelf zeggen dat zo'n stukje hout toch niet uitmaakt voor hun, dat helpt dan niet. Als ik bijna boven ben, moet ik van de trap overstappen naar een hellend vlak, dat naast de trap aangelegd is (voor gehandicapte mensen?). Ik vind het allemaal zo'n overdreven gedoe, en dat vertel ik ook aan de ander. Hij weet er niet zo goed raad mee, wil mij troosten en opvangen, maar vindt mij mentaal veel sterker dan zichzelf, kan voor zijn gevoel niet tegen mij op, kijkt tegen mij op. Dat vind ik dan op mijn beurt weer vervelend voor hem, en niet nodig. Ik ga tekeer, omdat het allemaal zo'n gewurm is met dat klimmen, en ik moet ervan zweten. Helemaal bovenaan breek ik wéér een stukje hout (aan het andere uiteinde van het hek) en dit geef ik weer aan hem, in twee stukjes. Ik baal nu nog meer, en hij weet zich nog meer geen raad! Uiteindelijk kom ik wel boven, en daar is één kamer, waar mijn ouders liggen te slapen, in een ruime, nieuwe, mooi verlichte zolderkamer. Het kan ook wel in het huis van Karin zijn, trouwens. Ik kom verder niet in de slaapkamer, terwijl ik daar nu juist naar op weg was maar nee, ik ga er dus niet naar binnen. In plaats daarvan ga ik heel nonchalant weer naar beneden, en nu is het een hele gemakkelijke trap, ik loop wat dansend naar beneden, grapjes makend. Ik vraag aan de jongen of hij nu mijn eigen zolder wil zien, mijn echte zolder, met al mijn eigen dingetjes. Nu begint hij voor het eerst te praten. Nee, nu even niet, hij heeft even genoeg te verwerken gehad, hij is hier niet zo aan gewend, aan al die bijzondere dingen, hij is meer een voetbaljongen, zegt hij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten