maandag 25 april 2022

Glas

Ik droomde weer van het straatje nabij de Ark, waar vroeger een klasgenoot altijd naar links afsloeg als we uit school kwamen, omdat ze in die wijk woonde. Het begin van het straatje was het begin van een treinrails. Er was een massief metalen houder voor de rails, stevig geankerd in de grond. In die houder was onze krat voor het glaswerk neergezet. Er was een hele kwetsbare, tengere vrouw uit de jaren ´40. Ze was erg mager, droeg een creme kanten jurkje, zag er angstig uit, uiterlijk wel perfect verzorgd en perfecct gekleed. Haar man stond naast haar, gekleed in een te groot pak. Ze had het gevoel dat hij haar grote beschermer was, maar ik zag heel iets anders. Deze man was net zo bang als zijn vrouw. Het hield elkaar uiterlijk zogenaamd in balans, maar innerlijk was het een erg wankel evenwicht. De vrouw wou het straatje in lopen, maar dan moest eerst wel de krat weggehaald worden. Ze had geen geduld om daar op te wachten. Ik waarschuwde haar heel fel, en zei dat ze geen keuze had, dat eerst echt die krat weggehaald moest worden. Maar ze luisterde niet. Of misschien kon ze mij ook niet horen. Het was nu de weg in Wateringen naast de molen, naar de Dorpskade. De vrouw stapte in de bak, maar de bak zal vol met glaswerk. Het waren ruiten die niet meer gebruikt werden. Ik schrok heel erg, en probeerde snel de ruiten weg te halen, zonder mezelf te bezeren. Het was opvallend dat de vrouw zich helemaal niet bezeerde aan de ruiten, en ook geen bloedende voet had. Daar was ik enorm opgelucht over. Voor de zekerheid bleef ik mijn uiterste best doen om alle ruiten weg te halen, hetgeen niet lukte. De man keek mij steeds vol verwachting aan. Hij had er alle vertrouwen in dat ik zijn vrouw zou kunnen redden. Hij zag mij als een veel sterker persoon dan hoe hij zijn vrouw zag. In een ander fragment zat ik in de bus. Dat was eigenlijk meer een ingerichte caravan, zoals in het prentenboek dat ik gisteren voorlas. Het zag er heel gezellig uit, met bloemetjesbekleding. Er huilde een baby heel hard, maar ik moest niet voor het kind zorgen. Daar moest ik wel aan wennen. Ik wilde eigenlijk naar het kind toe gaan. Ik zat midden in de bus, met mijn rug naar het zijraam. Zo kon ik alles links en rechts goed overzien en in de gaten houden. Ik keek wel vertwijfeld naar de chauffeur, want ik wist niet of ik hier wel mocht zitten, of dit wel de bedoeling was.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten