zondag 2 januari 2022

Droom 2014

 Ik ga je nu vertellen over een droom. Normaal gesproken schrijf ik mijn dromen op www.droomvriend.blogspot.com. Echter, deze droom is heel belangrijk voor mij, en de beleving was zeer heftig. Het is een beetje een rode draad in mijn leven. Ik vind deze droom belangrijk om te gaan verwerken in mijn roman. 


Je hebt de protagonist en de antagonist. 
Ik weet niet of je het zo goed schrijft, maar ik dacht het wel.

Kijk, ik ben al een heel eind op gang, maar de antagonist ontbreekt gewoon, tot nu toe. 

De droom van vannacht is een enorm goede inspiratie en voedingsbodem, voor het tot stand brengen van de antagonist. Daarom is het van belang om alle aspecten van deze droom te onthouden.

Hier dan de beschrijving van de droom, die ik 'levensecht' herbeleefde, vanmorgen vroeg, precies op het moment dat de zwemmers van de stichting 'Be Tough' de zee in gingen, voor de monstertocht van Den Helder naar Texel (bij het ontwaken was ik erg van slag, moest eerst een douche nemen, om ervan bij te komen):

Droom:

--> Van tevoren even wat feitjes. Vlak voor de zomervakantie nam ik het besluit om mij te voegen bij het plaatselijke zangkoor. Ik kan helemaal niet zingen, heb mij hier nooit op gericht, heb weleens een week zang gedaan op Buitenkunst, vond dat overigens geweldig mooi, en doe ook vaker mee aan zangworkshops op Buitenkunst, en elke keer krijg ik daar dan weer zo'n magisch gevoel van. Resumerend komt het erop neer, dat ik in de verste verten geen solo-zanger ben, maar dat ik zingen in een koor gewoon heel mooi vind. Dus: wat let je!? Er is hier in het dorp het zangkoor, allemaal dames, en ze repeteren elke week in de plaatselijke kerk, die heel mooi, authentiek en knus is. 
De droom is dus geen uitbeelding van de realiteit, want in werkelijkheid voel ik mij juist heel welkom, en is er een goede sfeer in het kerkje, een prettige sfeer, ik om er altijd heel graag.

--> Een ander feit is, dat hier ook jaarlijks de Dodenherdenking plaatsvindt, aan de andere kant van de toren (dus niet aan de kant van het witte kerkgebouw), en er dus dan ook gesproken wordt over het onrecht dat in de oorlog elkaar is aangedaan.

--> Dan nu de droom 
(tevens meteen uitgewerkt met mijn achteraf-analyse): 

De dag is aangebroken.
De eerste repetitie met het zangkoor wordt een feit.
Ik ben helemaal gelukkig, dat het nu zo ver is.
Ik heb wel wat geoefend in de zomervakantie, maar vind het natuurlijk erg spannend.
Ik ben nu eenmaal geen zanger, en er zal nog flink gewerkt moeten worden aan mijn techniek.
Maar dat maakt niet uit: daartoe ben ik zeer gemotiveerd.
Bovendien heb ik zin om mij te voegen bij deze enthousiaste club dames.
Met een spannend gevoel in mijn lijf loop ik in de richting van de kerk.
Wat kan ik verwachten van deze avond?
Hoe zal ik straks weer naar huis gaan?
Helemaal vervuld, en over een drempel heen?
Ik verwacht van wel.
Zal de dirigent een beetje tevreden over mij zijn?
Dat vind ik nog wel spannend.
Het is zoals vroeger de eerste keer, dat ik naar een nieuwe vereniging ging.
Met knikkende knieën!

Als ik bij de kerk aangekomen ben, staat iedereen nog buiten.
Het lijkt wel een staande receptie, of een markt, buiten in de zon.
Dames staan ontspannen te praten, in flierige witte blouses, en nippend aan cocktails met rietjes.
Ik had gedacht dat het heel serieus zou zijn, en dat we op tijd moesten beginnen.
Maar nu krijg ik toch een veel meer ontspannen indruk, en maak helemaal geen haast.
Er is een fijne, lichtvoetige sfeer, waar ik mij helemaal bij kan aansluiten.
Het maakt, dat ik er helemaal zin in krijg, en dat de zenuwen als sneeuw voor de zon verdwijnen.

Echter, het volgende moment schrik ik heel erg.
Een vrouw (die niet bij het zangkoor hoort) staat letterlijk 'op de barricades', met haar borst vooruit, hoofd in de lucht.
Het eerste wat ik denk: oh nee, gaan we weer. Wat heeft ze nu weer dan?
Wat is er nu weer dan, wat ze van mij niet kan uitstaan, waar ze jaloers op is?
Waar is ze nu dan weer op uit?
Welke beweegredenen zijn het deze keer?

Het is duidelijk een gevolg van een proces dat zich al eindeloos en vele malen herhaald heeft.
Ik doe gewoon mijn ding, ben wie ik ben, en zij haakt te pas en te onpas pootje.
Het is hardnekkig gedrag, waar ik in de verste verten niet tegen bestand ben.
Waarom? Omdat ik zelf dit gedrag niet voor elkaar krijg.
Ik ben niet in staat om terug te meppen en bovendien sta ik er niet achter om terug te meppen.
Ik ben van de dialoog, van het gesprek aangaan, en dat is natuurlijk het laatste waar zij op zit te wachten.
Bij haar gaat het om macht, om overwinning, om overbluffen, om 'had je wat'.
Zij verklaart mij de oorlog, en ik doe niet mee, zogezegd.
Ik ga liever in mijn dagboek schrijven, of gedichten, en dat maakt haar alleen nog maar bozer.

Deze keer echter, laat ik haar volledig links liggen.
Een koekje van eigen deeg, zogezegd.
Dus loop ik met grote passen langs haar heen, het hoofd omhoog, en met een arrogante blik.
Reden: ik heb ZO geen zin in haar. Niet in haar gedrag, en niet in haar aanwezigheid.
Wegwezen. Opzouten. Uit mijn gezichtsveld. Verdwijn.

Op het moment dat ik dit gedrag vertoon, ben ik een totaal ander persoon.
Wellicht een personage uit de serie 'Gooise Vrouwen'.
Ik moet ook eigenlijk erg om mezelf lachen.
Zo van kijk mij nou. Dat is toch niks voor mij.
En ik wacht eigenlijk op het moment, waarop de vrouw haar scepter neerlegt.
En dan naast mij plaatsneemt in het gras. En dat we er samen hartelijk om kunnen lachen.
In een deuk liggen. Niet meer bijkomen van het lachen.
Zo van kijk ons eens. Wat een belachelijke vertoning.

Maar dit alles gebeurt niet.
Ze volhardt in haar machtsvertoning.
En stukje bij beetje verandert ze in een man met een helm. En dan komt er ook een vlag bij.
Een soldaat dus. Een soldaat op wacht. Van 'stel je voor'.
Stel je voor dat ze over mij heen lopen.
Ik raak nu ernstig bezorgd om haar lot. Het is haar menes. Het wordt steeds erger.
Ze raakt letterlijk versteend, blijft onbeweeglijk, en ik kan er niets tegen doen.

Ik loop door, diep gekwetst, en boos op mezelf, dat ik mij WEER uit het veld laat slaan door zoveel negativiteit, die als een zware deken over mij heen gevallen is.
Ik laat de zware deken mijn hele 'zijn in de wereld' overspoelen.

Ik sta in een open veld, en ik ben volkomen weerloos.
Radeloos en intens verdrietig onderga ik mijn lot, in het geheel niet in staat om in te grijpen.
Het is een groot raadsel hoe het in Godsnaam mogelijk is dat ik niet in actie kom tegen dit onrecht.
Het verbaast mijn moeder keer op keer weer. 
Hoe kan het. Hoe kán het!?

Tijdens de ontmoeting met de 'soldaat' spreekt ze mij vanuit de hoogte aan, roept ze mij op het matje, roept ze mij geheel ten onrechte ter verantwoording. 

Ze blijft maar op me inpraten, op een indringende en gemene manier, en haalt er dingen bij die in het geheel niets met de kwestie te maken hebben. Even vóór dit moment heb ik haar vader op een bankje naast de kerk zien zitten, nog heel jong. 
Hij lachte en zwaaide naar mij, dus ik lachte en zwaaide terug, helemaal verbaasd, omdat ik hem eerder nog nooit zo uitbundig en vrolijk had gezien, en nu schrik ik daarvan, dat hij er eigenlijk nooit zo heel blij uitziet voor mijn gevoel, dat er een beladenheid om hem heen hangt.

Ze is ijzersterk in haar dialoog, of nou ja, het is eigenlijk een monoloog. En ook al slaat ze inhoudelijk de plank volledig mis, en zet ze zichzelf eigenlijk voor gek, toch ben ik er in het geheel niet tegen bestand, wat ik dan tegelijkertijd weer vreselijk slap van mezelf vind. 

Haar woorden en manier van praten zijn als een gifpijl, die direct mijn hart doorklieft. Ze dramt maar door en ze dramt maar door en ze dramt maar door, en ik word er met de minuut ongelukkiger van, om mijn eigen lot, maar ook om háár lot, van wat is er met je gebeurd, dat je je ZO laat kennen. 

Ik dreig dat ik haar vader erbij ga halen, en tegelijkertijd vind ik het een laffe opmerking van mezelf, en ook volkomen zinloos, want haar vader heeft nooit ingegrepen, dus dat zal hij nu ook heus niet doen, ook niet nadat hij mij zo vrolijk begroet heeft. 

Tot mijn stomme verbazing spreekt één van haar vriendinnen (die het normaal gesproken ook steeds op mij gemunt heeft) haar aan op haar gedrag, en zegt ze dat ze moet ophouden met haar gedram.

Het is 'fight or flight'.
Fight is geen optie, want dat krijg ik gewoon niet voor elkaar, terwijl ik zelf niet begrijp hoe het in Godsnaam mogelijk is dat ik dat niet voor elkaar krijg, en waar mijn kracht van vroeger gebleven is, de kracht van lief en vriendelijk zijn, maar tevens heel duidelijk en zelfbewust mijn eigen pad kiezen. 

Zijn het de hormonen? 
Word ik gewoon onderuit gehaald, omdat vanaf mijn 13e de hormonen hun eigen weg kiezen, vanaf het eerste moment van de menstruatie, en het overzicht en inzicht volkomen zoek is, omdat de hormonen ervoor zorgen dat alles in mijn lijf en in mijn geest alle kanten opvliegt, behalve de goede kant? 
Maar hoe zit dat dan met die anderen? 

Dat wat mij gedurende mijn hele jeugd sterk en ontastbaar maakte, dat wat maakte dat ik mij onderscheidde van de rest, dat hele specifieke creatieve artistieke eigene lieve zachtaardige scherpzinnige schrandere, dat mij in feite onschendbaar maakte voor de inbreuk van anderen, omdat anderen het bewonderden en het niet konden evenaren, dat wordt nu op zeer grove wijze doorkliefd, als een oorontsteking die dwars door het trommelvlies heen boort, en al het gelukkige inwendige harmonieuze leven achter het oor een kopje kleiner maakt. 

Het zelfbewuste, zelfverzekerde kind, weliswaar gevoelig, en snel van slag te brengen, maar tevens moedig, erop af, het niet uit de weg gaand, haar eigen pad volgend, voor zichzelf opkomend, ook al is dat dan door te huilen, maar door de tranen heen wel degelijk haar vrouwtje staand.

En moet je nu eens zien; waar is dat alles gebleven!?
Waarom toch jezelf keer op keer op keer van het toneel laten meppen, bij de eerste de beste sneer van de ander!?

Het feit dat ik de oorsprong van mijn houding niet weet te achterhalen maakt, dat ik nóg onzekerder word dan ik mij al voelde. Ik lees terug in mijn dagboek, en daar vind ik GEEN twijfelend, onzeker, bang kind nee, daar vind ik gewoon een NORMALE puber met normale idealen en normale onzekerheden, maar vooral een puber die het leven wil gaan vieren, alleen nog niet weet HOE.

En zéker als kind schitterde ik de sterren van de hemel, en is er nooit een moment geweest waarop ik mij in een hoek liet drukken, het feit dat ik veel te lief en veel te zacht was dan buiten beschouwing gelaten, maar ik heb mij nooit één moment onderdrukt gevoeld door anderen, of het gevoel gehad dat ik anderen voor hun beurt liet gaan. Als het erop aan kwam, dan kwam ik wel degelijk voor mezelf op.

Dus: waar is dat gebleven? Waar is dat allemaal gebleven?
En wat maakt, dat anderen mij elke keer de pas af willen snijden, terwijl ik vroeger vooraan de rij liep?
Is het OMDAT ik vroeger vooraan de rij liep?
Is het misschien dat ze denken oké, nu is het MIJN beurt een keer en moet jij je plek weten?
Is DAT het?

Na de confrontatie met de 'soldatenvrouw' laat ik haar op wacht staan bij de kerk (en inmiddels is er ook al een soldatenhuisje bij gekomen, zoals je weleens ziet in een kinderprogramma, dat ze er steeds meer bij tekenen, en de soldaat staat er nog steeds onbeweeglijk en versteend bij, en staat ook op een flinke verhoging).

Tot mijn opluchting komt haar broer naar mij toe, om zich te verontschuldigen voor het gedrag van zijn zus. Ik sla hem vriendschappelijk op de schouder, en zeg hem dat hij dat helemaal niet hoeft te doen, dat hij die ballast niet bij zich hoeft te dragen, maar dat ik zijn initiatief wel heel erg waardeer. 

We zitten beiden peinzend voor ons uit te staren, ons afvragend hoe het zover heeft kunnen komen, en wat we hieraan kunnen doen. Ik sta op het punt om te zeggen dat ik er niets van begrijp hoe deze dame zo'n lieve broer, en ook lieve moeder kan hebben. Echter, op het laatste moment zeg ik het toch NIET, om geen kwade woorden te verspreiden. Dat is een verstandige actie.  

Ik loop door in de richting van de toren, die bij ons náást de kerk staat. Blijkbaar weet ik precies waar ik zijn moet, want ik ga recht op mijn doel af, zonder nog precies te weten wat dat doel dan is, maar blijkbaar weet ik het op onbewust niveau al van A tot Z. 

De andere dames staan nog steeds heel ongedwongen met elkaar te kletsen, met cocktails met rietjes in de zomerzon, en van het gebeuren met de soldaat hebben ze ook niets meegekregen, blijkbaar was dit gebeuren ook onzichtbaar voor hun, zou het niet onzichtbaar geweest zijn, dan hadden ze wel ingegrepen, dat weet ik zeker.

Ik loop de wenteltrap op naar boven (in werkelijkheid ben ik nooit in deze toren geweest, en weet ik ook niet of er een wenteltrap is, in de droom lijkt het nog het meest op de wenteltrap in de Dom in Utrecht).

In een volgend fragment zit ik nonchalant met een groepje jongeren op de wenteltrap, vlak voor het bovenste punt van de toren. We zitten hier niet in de weg, omdat dit gewoon de plaats is waar wij wonen, of waar wij tijdelijk verblijven met zijn allen. Het kan ook wel zijn dat dit ons verenigingsgebouwtje is, waar wij wekelijks bij elkaar komen, en samen mooie creatieve plannetjes maken. 

Ik denk in het geheel niet meer aan de nare sfeer met de soldatenvrouw. Het lijkt alsof dit al jaren achter mij ligt. 
Het lijkt ook gewoon een vergeten periode te zijn. 
Ik heb het supergezellig met deze mensen. We kunnen met elkaar lezen en schrijven. Er is ook een collega van het Scheper Ziekenhuis bij. Er is een ontspannen sfeer, wederzijds respect, we lachen veel met elkaar, laten elkaar in waarde. 

Zo compleet anders dan met die soldatenvrouw. 
Met haar werd er ook veel gelachen, maar meestal was dat 'anderen uitlachen'. Ik kan nog zo duidelijk naar voren halen hoe ongemakkelijk ik mij daarbij voelde, maar als verlamd aan de grond genageld stond, niet wetende hoe ik moest ingrijpen, niet de vrijheid voelend om gewoon weg te lopen uit deze nare sfeer, laat staan om het voor de anderen op te nemen, die keer op keer uitgelachen werden.

Dan is er plotseling iemand, die mij erop wijst dat het zangkoor reeds aanvangt met de repetitie, en dat het van belang is dat ik op tijd aanwezig ben, zéker bij deze eerste repetitie. 
Ik schrik op, en meld aan mijn vrienden dat ik weg moet, dat ik blijkbaar niet bij het juiste workshopgroepje ben ingedeeld (dit doet dan weer denken aan Buitenkunst). 

Plichtsgetrouw als ik ben, haast ik mij naar beneden - tegen mijn zin, want het was hier juist zo gezellig, ik heb natuurlijk heel veel zin in het zingen, maar vind een goede sfeer het belangrijkste, en ik moet eerst nog maar eens zien af te wachten of ik deze gezelligheid ook weer ergens anders kan vinden. 

De mensen uit dit groepje vinden het ook jammer. 
Ze zijn wat alternatief gekleed, leven wat alternatief, vergelijkbaar met de Duitse groepen die jaarlijks gekostumeerd rondlopen op Middeleeuws Ter Apel, en het Middeleeuwse leven uitbeelden. 

Vooral het ontspannen leven, ieder de ruimte biedend, spreekt mij erg aan, voelt vertrouwd en huiselijk, en ik vind het jammer dit nu zo overhaast weer te moeten verlaten maar ja, het is niet anders. 

De jongeman die het laagste op de trap zit, heeft een ijzeren houdertje op zijn hoofd, een soort boekenhouder, met een plat rechthoekig bovenvlak. Dat is ervoor bedoeld dat ik langs hem naar beneden kan lopen, en hij geeft mij ook die ruimte, ook al vindt hij het wel heel jammer, en laat hij mij liever niet gaan. Het is een jongeman van een jaar of 19, met nonchalante krullen, iets te lang haar, wat hem juist wel mooi staat, alternatief gekleed, het hoofd wat naar beneden. Hij doet mij denken aan één van de schoolvrienden van Amber, waarmee ze nu op Lowlands staat, die ook in een bandje speelt.

Ik maak gebruik van het ijzeren 'onderzetje' bovenop zijn hoofd. Eerst wil ik het niet, en geef ik aan dat ik hem geen pijn wil doen. Echter, hij zegt dat er weinig keuze is, en dat hij het onderzetje speciaal voor deze gelegenheid op zijn hoofd heeft laten zetten, dat het voor hem ook tegen zijn natuur in is, maar dat hij ook geen keuze had. En dat ik wel van het onderzetje gebruik moet maken, omdat hij anders weer moet gaan verantwoorden waarom dat ding op zijn hoofd zit. En dat als ik er gebruik van maak, dat dat onderzetje dan ook weer van zijn hoofd af mag. 

Ik begrijp het, en neem de stap dus, om hem definitief achter mij te laten, zonder te zwaaien nog wel, en ook naar de anderen van de groep zwaai ik niet, wat me wel pijn doet.

In een ander fragment bevind ik mij in de kerk, dus in het witte gebouw náást de toren. Het wordt allemaal zeer groots aangepakt, bijna koninklijk. Er komt ook hoog bezoek kijken. De ruimte is veel groter dan in werkelijkheid, met allemaal etages en verborgen ruimtes. Het lijkt wel op een groot kasteel. 

Het is zondagochtend, de ochtendzon schijnt koninklijk naar binnen, er is goud en lichtrood fluweel, allemaal warme elementen, maar hierdoor schijnend voel ik de kilte (in kou) en de holle akoestiek die een kasteel eigen is, en die door de anderen niet gevoeld schijnt te worden. 

Ik ruik het ook in de lucht die ik inadem: die is hol, inhoudsloos. De anderen schijnen dat niet in de gaten te hebben, en gaan helemaal op in het belangrijke, voorname, in het 'kijk ons eens belangrijk en ervaren zijn'. Ik hoor hier nog niet bij, want ik kom hier voor het eerst op repetitie. De dirigent is nog niet aanwezig. Hij heeft gemeld dat hij later zou komen, en is nog in druk overleg over de laatste puntjes op de i, met een jongeman in pak, met gitzwart achterover gekamd haar, ook een heel voorname heer. 

Ik word steeds zenuwachtiger en ongemakkelijker, voel me weer onveilig in het open veld, mis enorm de geborgenheid van het groepje dat ik achter moest laten, vraag me af waarom ik dat dan gedaan heb, maar dat kwam omdat dat groepje niet was ingedeeld bij 'zang', maar bij 'installaties' - nu ben ik dus weer op Buitenkunst - en ik hoor dus niet bij installaties, omdat ik betaald heb voor zang, en niet voor installaties.

Toch bedenk ik mij dat ik mij geen zorgen hoef te maken, omdat ik al een aantal dames heb gesproken, toen ik hen in het dorp tegenkwam, en ik ook al besproken heb waar ik zou gaan zitten. Dus ik loop de tribune op, en spreek vriendschappelijk één van de dames aan van 'nou, hier ben ik dan, ik kom naast je zitten'. Maar nee hoor, plotseling is er nu totaal geen ruimte meer voor mij, het hele groepje kijkt mij wantrouwig aan, en ik word vriendelijk verzocht weg te gaan, want ik verstoor hier deze belangrijke ontmoeting met voorname mensen, waar ik niet aan kan deelnemen, aangezien ik nog niet eens bij het koor zit, en dit mijn eerste keer is. 

Ze laten dus nu plotsklaps een heel ander gezicht zien, en het voelt als een klap midden in mijn gezicht. Ik ben er nu wel beter tegen bestand, maar toch loop ik weg, omdat ik de anderen ook niet voor gek wil zetten temidden van deze 'voorname mensen', die van buitenaf een bezoek brengen, en die hier helemaal niets mee te maken hebben. Ik wil de goede naam van het koor niet in diskrediet brengen. 

Ik denk, ik loop nu wel weg, dan kom ik er later wel met hun op terug, dat heeft nu helemaal geen zin. Vervolgens ga ik naar een hele andere plaats, ook hoog op een tribune, vraag netjes of deze plaats nog vrij is. Nou, dat wordt moeilijk, zegt één van de dames. Een vriendin van hun zou daar gaan zitten, maar ze is er nog niet. Ik ontplof bijna, maar leg dan heel rustig uit dat het voor mij op deze manier onmogelijk gaat worden om deel te nemen aan het koor, leg uit wat ik allemaal al geprobeerd heb, en dat ik toch wel graag op tijd aanwezig wil zijn en op de juiste plek wil zitten, dat de plek er wel toe doet, omdat ik uitgekozen ben als alt, en dat het ook invloed heeft op de zang en dus op het hele koor en dus op het aanzien van het koor, als ik niet op de juiste plek zit. Ik leg er al mijn kussentje neer (want sommigen gebruiken een kussentje, vanwege de harde banken, ik gebruik een lichtbruin kussentje). Ik zeg dat ik mij anders dan maar voor het koor moet afmelden, want dat kan nog, maar tegelijkertijd wil ik dat juist niet, want ik had me hier juist zo op verheugd.

Op het kussentje leg ik een rood strikje met een belletje. 
De vrouw naast mij is heel vriendelijk, en doet haar best om dit samen met mij op te lossen, ook al is het niet van harte, omdat ze dan weer bang is dat haar vriendin boos zal worden, terwijl ik dan ook denk van nou, dan moet die vriendin er zelf ook voor zorgen dat ze op tijd is. Anderzijds is er een fragment dat ik innig in een rijtje van zo'n vier vrouwen een polka-dans doe, en ik bemerk dat ze stevig mijn hand vasthoudt, heel liefdevol.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten