zondag 20 februari 2022

Verschillende droomfragmenten

In een soort waaier van bovenaf kwamen van alle kanten paarden en mensen aanrennen, en verenigden zich op de Dorpsstraat in Gees. Ik vond het wel wat griezelig, want het ging allemaal heel snel, en de mensen liepen langs de paarden. Maar alles ging goed. Er zou groots feest gevierd worden en alles kwam goed. Het speelde zich af in vroeger tijden. Een familielid had belastingfraude gepleegd, in ernstige vorm. Ik kreeg de opdracht naar hem toe te gaan en hem op zijn kop te geven, aan te geven bij de politie. Ik was boos en verontwaardigd: waarom had hij dit nu gedaan!? Maar onderweg dacht ik nee, het is helemaal mijn taak niet om dit te doen. Dat is de taak van de politie. En bovendien wil ik eerst eens rustig met hem gesprek, over wat er nu precies gebeurd is. Ik liep naar zijn huis toe, maar had de auto geparkeerd zonder een kaartje te kopen. Dit omdat ik snel bij hem wilde zijn, voordat de politie kwam. Dus ik was wel wat onrustig over dat niet betaalde parkeerkaartje. Ik was in de kelder van het IKC. Heel bevlogen was ik bezig met het begeleiden van kinderen. We hadden gesprekjes. Meestal over leuke dingen, maar soms ook over dingen waar ze moeite mee hadden. Ik gaf hun dan wijze raad, die ze toepasten. Maar zodra ze 'naar boven' kwamen, kwam er iemand anders die zei dat ze iets anders moesten doen, en dat ze daar niet vanaf mochten wijken. Ik begreep niet waarom ze dat deed, want het was mijns inziens niet in het belang van de kinderen. Het leek alsof ze er zelf beter van wilde worden. Eerst had ik het niet in de gaten, en begreep ik niet hoe en waar mijn wijze raad ondermijnd werd. Toen ik het in de gaten kreeg, werd ik er verdrietig van. Ik moest zelf beneden blijven, kon niet ingrijpen. En ik zag ondertussen hoe het de kinderen verwarde, totaal niet bijdroeg, integendeel. Vervolgens ging die persoon zich op mij richten: ik zou onzeker zijn en het allemaal niet zo goed weten. En ik werd uitgelachen. Vervolgens ging ik mezelf beschuldigen vanwege het feit dat ik werk had gezocht om het wat rustiger aan te kunnen doen dan in de zorg. Ik verweet het mezelf dat ik het TE rustig had aangepakt. Vervolgens verweet ik het mezelf dat ik het hiermee in de hand gewerkt zou hebben dat ik weer depressief zou worden, en mijn werk niet meer zou kunnen doen.... Ik stond aan een loket, in de unit van GGZ opname ouderen. Het was een kleine vierkante ruimte, met in totaal drie loketten met wachtende mensen. Het was warme zomerdag. Ik was snel aan de beurt. De persoon aan de andere kant hield voor het ruitje een boek omhoog. Het was een zelf geschreven roman over Oosterhesselen, van iets kleiner formaat dan mijn roman. Op de kaft een afbeelding van een geschilderde zee, in wit en mooi nachtblauw. De titel stond geschreven met groen/bruine letters. Deze letters hadden het motief van blank hout. Het was een mooie kaft in pastelkleuren. Het was een heel vriendelijk persoon achter het loket. Ik wist niet of het een man of een vrouw was. Ik kende de persoon al heel lang. En toch wist ik niet wie het was. Maar ze zeiden dat ik deze persoon al heel lang kende. Ik vroeg of ik mijn novelle hier kon laten inbinden. Het was in de jaren '90, en moest je dus nog speciaal naar een bepaalde winkel, om je boek te laten inbinden. Het leek ook wel of ik voor een scriptie kwam, maar het was toch echt een novelle. Het resultaat was heel mooi geworden. Er was een vrolijke, uitgelaten sfeer. De locatie leek ook wel op een teststraat. De bezoekers hier waren heel ontspannen, en kenden elkaar, gunden elkaar veel. Ik had met het gezin en dorpsgenoten gereisd door India. Van de stad Bombay tot aan het vliegtuig reisden we in een sleuf. We konden het straatleven slechts door de spleten van de sleuf zien. We moesten nog op een dorpsgenoot wachten die ik niet ken. Die persoon kwam niet, dus uiteindelijk gingen we met zijn allen weer verder. Ik rook de geur van India weer. Ik moest op de kinderopvang zoeken naar een meisje dat heel lang niet geweest was. Ik kon haar nergens vinden, en kreeg geen gehoor toen ik naar haar ouders belde. Ik moest de boodschappen in een doos doen, maar dit bleek een lege kinderwagen te zijn. Deed mijn best, maar had steeds het gevoel dat ik het verkeerd deed. Een klein meisje van een jaar of 8 had lange haren tot aan de grond. Ik ging de haren liefdevol borstelen. Ik was zelf dat meisje. De haren werden een beetje blauw. Het waren zilveren haren. Toen bleek het meisje samen met een ander kind een tweeling te zijn. Er kwamen nog twee andere kinderen aangelopen. Zij waren ook een tweeling.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten