woensdag 8 april 2020

Mensen

Een droom met steeds overal mensen, onrust, niet weten wat ze van mij verwachten, waar ik goed aan doe. 

In het ouderlijk huis houd ik een toespraak voor de familie. De toespraak wordt illustratief ondersteund door tekeningen van de kleinkinderen. De tekeningen van onze kinderen zitten er niet bij. Het is een geslaagde toespraak. Iedereen is tevreden. Ik ben netjes aangekleed. Wellicht is het met Pasen!? Even later geef ik de dochters van mijn zus ieder nog een tekening van hunzelf terug. Die had ik later ook nog gevonden. 

Ik ben in het ziekenhuis in Emmen. Ik wil een wenteltrap in een nauw trapgat op gaan, maar bedenk mij. Ik zeg 'dat ik te dik ben om deze trap te nemen'. In werkelijkheid word ik er claustrofobisch van. Maar dat hoeft niet iedereen te weten. De anderen begrijpen het wel, en kijken mij empathisch glimlachend aan. Als ik naar beneden wil lopen, krijg ik een omhelzing van mijn neef, die juist met zijn gezin de trap op zou lopen. Hij feliciteert mij met de goede toespraak. Ik word er verlegen van. Ik heb gewoon gezegd wat ik moest zeggen. Zijn compliment doet mij goed. 

Ik neem een trap aan de andere kant van het atrium. Het is een bredere trap, met een ruim trappenhuis. Hier voel ik mij veilig, en kan ik ademen. Hier word ik ook niet voor de voeten gelopen door andere mensen. Ik moet door allerlei sluizen. Dan bemerk ik, dat ik mijn teenslippers kwijt ben. Collega's helpen zoeken, maar de slippers zijn niet terug te vinden. Nou ja. Zonder schoeisel is ook geen ramp. Blijkbaar ben ik een collega van de verpleegkundigen op de IC. De collega's zijn uitermate vriendelijk. 

Ik heb een knaloranje fietskar gekregen van een collega. Ze helpt mij om de fietskar midden in de nacht naar huis te vervoeren, al trekkend aan de kar, dus zonder fiets. Ik vind het geweldig dat ze mij zo goed helpt, maar voel mij ook bezwaard. Zij zegt dat het echt geen probleem is. Ik weet niet of ik de fietskar kan gebruiken: de kinderen zijn al groot, en we hebben geen huisdieren. Ook moet ik eerst met Hessel overleggen. De collega vindt het prima. Neem je tijd. En is het een kar voor de fiets of voor de auto? Dat blijft ook onduidelijk. Want de auto heeft geen trekhaak. 

Ik ga in huis, en de collega wacht buiten, met de kar. Ik moet lang wachten voordat Hessel een beslissing neemt. Uiteindelijk komt er geen beslissing. Ik attendeer hem op de collega, die buiten wacht. Ze heeft haar man meegenomen, en de kinderen spelen zolang op het parkeerterrein. Ze wachten geduldig, en schijnen het geen probleem te vinden. Nu is het een collega van Hessel. 

Ik bel aan bij mijn vriendje van vroeger, ben bepakt en bezakt, heb veel spullen bij me, onder andere een plunje, potten en pannen. En bestek. Dat bengelt zo los aan een riem. Misschien draag ik ook wel een Bijbels gewaad, met een touw om mijn middel. 

Hij vindt het heel leuk dat ik er ben, en ik zoek hier weer naar mijn slippers. Maar helaas kan ik die niet vinden. Ik vertrek weer, maar ik kom terug, omdat ik nog iets was vergeten. Dan staat hij inmiddels in de douche, roept naar zijn vriendin, vraagt of zij ook een twitterberichtje naar mij wil sturen. Ik denk 'huh, twitter? Ik heb helemaal geen twitter!'

Met mijn jeugdvriendin maak ik humoristische danspasjes langs een snelweg. We dragen een katoenen rokje en katoenen hes, beiden gebloemd, maar niet in hetzelfde bloemetjesmotief. We blijven op dezelfde plaats staan, en het voelt wel heel vrolijk en vrij. We doen de armen steeds omhoog en naar beneden, alsof we iets willen bezweren. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten