zaterdag 28 september 2013

De zorg

Met een clubje collega's ga ik buiten koffie drinken, op een groot industrieterrein.
Het ziekenhuis bevindt zich op dit terrein, maar wij hebben dus even pauze, en we zitten hier in onze witte uniformen. De meesten van ons dragen jurken (ik ook) en veel collega's roken ook. Het speelt zich af in de jaren '80, waarin het nog heel gewoon is dat je rookt. De dames zijn druk aan 't kwebbelen. We pakken improvisorisch wat stoeltjes, en gebruiken een kist als tafel. Al gauw komen er peuken in een leeg bekertje waar nog een beetje koffie in zit. Dat vind ik er altijd zo vies uitzien. Naast ons ligt een grote blank houten balk, van een enorme lengte. Daar moet straks iets mee gebeuren dat nogal belangrijk is, maar we weten niet wat. Het lijkt op de balk in je eigen ogen, in de uitspraak uit de Bijbel (van vergeet niet de balk in je eigen ogen te zien als je naar de ander kijkt). Om ons heen zijn mannen druk aan het werk, en nu en dan groeten ze ons. Langs de balk komt een grote vrachtwagen aanrijden. De bestuurder stapt uit, loopt recht op mij af, kijkt mij diep in de ogen. 'Moet ik alvast iets meenemen naar binnen?' Vraagt hij. Hij schijnt mijn man te zijn, maar ik herken hem niet. Ik geef hem twee blikjes met crème mee: niveau crème en de Atrix handcrème, die tijdens mijn jeugd altijd in het keukenlaatje lag, omdat mijn moeder deze vaak kocht. Hij pakt het aan, houdt de doosjes in één hand, en op elkaar vast.
In een ander fragment verzorg ik een vrouw thuis. Ze is mijn docente aan de pabo, maar wil niet laten merken dat ze mij kent. Ze wil heel graag weer aan het werk, en net doen alsof er niets aan de hand is, maar dat gaat niet meer, daar is ze veel te ziek voor. Ze wil morgen weer aan 't werk en niemand kan dit uit haar hoofd praten. Ik besluit er niet zo'n groot onderwerp van te maken. Zojuist heb ik haar helemaal verzorgd (wat een heel groot karwei was, maar ik kon er uitgebreid de tijd voor nemen). Nu gaan we nog een stukje lopen. Ik wil haar bewust maken van het feit dat overhaasten in haar geval niet goed is (zoals bij een Parkinson-patiënt, die dan in één keer heel snel kan gaan lopen als ze eenmaal op gang is gekomen, maar dan wel meer kans loopt om te gaan struikelen). Het eerste stukje loopt de vrouw veel te snel. Na een paar keer oefenen gaat het al een stuk beter. Ik voel haar frustratie. Ik zeg dat ik haar steeds bij de voornaam wil noemen, maar dan toch 'mevrouw' moet zeggen. Ik realiseer mij dat ik hier te lang bezig ben, en dat andere mensen op mij wachten (iets wat heel vaak terugkeert in dromen). Ik heb deze mensen wel ingelicht dat ik later zou komen, maar inmiddels is het 11.15 uur, dus veel te laat. Ik moet het hier tactvol zien af te ronden, ook al zie ik veel verdriet bij deze vrouw. en maak ik mij zorgen over hoe zij zich flink gaat houden op het werk, terwijl het gewoon echt nog niet goed gaat.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten